[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 februari 2011, 09/547, (hierna: aangevallen uitspraak)
Argonaut Advies B.V. (hierna: Argonaut).
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
Namens appellante heeft mr. S.G.C. van Ingen, werkzaam bij ARAG Nederland, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., hoger beroep ingesteld.
Argonaut heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 augustus 2011 heeft appellante op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2011, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. van Ingen. Argonaut heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Lagerwij-Duits en J.D. Reijnen-de Jager, werkzaam bij Argonaut.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1960, heeft multiple sclerose. Ten gevolge van haar klachten ondervindt zij beperkingen bij het vervoer buitenshuis. Appellante beschikt over een Valyspas en een gehandicaptenparkeerkaart (hierna: GPK) voor een bestuurder (hierna: B) en een passagier. Zij bezit een auto.
1.2. Appellante heeft op 10 november 2008 bij Argonaut een voorziening aangevraagd in de vorm van een hoog persoonlijk kilometerbudget (hierna: pkb). Daarbij heeft appellante vermeld dat zij als gevolg van haar vermoeidheidsklachten niet per trein kan reizen en dat zij het hoog pkb wil aanwenden om haar in Ottersum wonende gehandicapte broer te bezoeken.
1.3. Bij besluit van 19 november 2008 heeft Argonaut de aanvraag van appellante op grond van het Protocol inzake de afhandeling van indicatie aanvragen hoog persoonlijk kilometerbudget Bovenregionaal Vervoer Gehandicapten, versie 1 oktober 2007, (hierna: Protocol) afgewezen, omdat zij beschikt over een GPK-B. Het bezit van deze kaart veronderstelt dat zij een vervoersalternatief heeft. Argonaut acht een standaard kilometerbudget voor appellante toereikend.
1.4. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 19 november 2008 gemaakte bezwaar heeft op 24 december 2008 E.C.M. Molijn, arts bij Argonaut, advies uitgebracht. Molijn heeft op basis van dossieronderzoek geconcludeerd dat appellante, zo haar stelling dat zij niet beschikt over een GPK-B juist is, in staat wordt geacht met een hulpmiddel als een (leen)rolstoel en met de specifieke door de NS en Valys beschikbaar gestelde voorzieningen gebruik te maken van het gecombineerd vervoer met taxi en trein. Voorts is Molijn niet gebleken van omstandigheden die tot afwijking van de in het Protocol vastgelegde criteria nopen.
1.5. Bij besluit van 9 januari 2009 heeft Argonaut het bezwaar tegen het besluit
van 19 november 2008 ongegrond verklaard op de grond dat appellante beschikt over een vervoersalternatief waardoor aanspraak op een hoog pkb is uitgesloten. De door appellante aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen volgens Argonaut geen afwijking van de gehanteerde criteria. Ten slotte is vermeld dat appellante op medische of ergonomische gronden evenmin voor een hoog pkb in aanmerking komt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 31 maart 2006 (LJN AV8198) en 30 juni 2010 (LJN BN0401) het beroep tegen het besluit van 9 januari 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat een gehandicapte die in het bezit is van een GPK voor bestuurder/passagier geacht moet worden een alternatief te hebben voor taxivervoer.
Dat appellante feitelijk niet over een vervoersalternatief voor lange afstanden beschikt, omdat zij niet over een begeleider kan beschikken, is volgens de rechtbank niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die dwingt tot afwijking van het Protocol. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat appellante het hoog pkb wil gebruiken om haar gehandicapte broer vaker te bezoeken. Ook de afwijzingsgrond dat appellante medisch gezien in staat is, al dan niet met begeleiding, met de trein te reizen houdt naar het oordeel van de rechtbank stand.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en Argonaut heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge hoofdstuk 3 van het Protocol komt een aanvrager voor een hoog pkb in aanmerking als hij:
1. beschikt over een Valyspas, en
2. niet in het bezit is van een GPK-B, en
3. gebruik moet maken van een rolstoel of scootmobiel waarvan gewicht en/of maatvoering in combinatie met de aanvrager zodanig is dat reizen per trein onmogelijk is, en/of
4. door persoonsgebonden medische beperkingen van chronische aard vanuit strikt medische optiek niet in staat is, al dan niet met begeleiding, met de trein te reizen.
4.2. In hoofdstuk 3 van het Protocol is voorts vermeld dat, indien de belanghebbende over een GPK-B beschikt, aangenomen wordt dat hij over voldoende vervoersalternatieven beschikt om kritische keuzes te kunnen maken als het gaat om bovenregionaal reizen met een recreatieve bestemming. Pashouders met een GPK-B komen dan ook in beginsel niet voor een hoog pkb in aanmerking.
4.3. Zoals de Raad eerder heeft overwogen gaan de onder 4.1 en 4.2
weergegeven beleidsregels de grenzen van de redelijke beleidsbepaling niet te buiten.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante ten tijde in geding de beschikking had over een auto en een GPK voor een bestuurder en voor een passagier. Argonaut heeft daarom terecht overeenkomstig zijn onder 4.1 weergegeven beleidsregel beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor een hoog pkb.
4.5. De omstandigheid dat appellante als gevolg van haar (medische) beperkingen slechts in staat is om korte afstanden (in haar woonplaats) zelf haar auto te besturen en dat zij voor de langere afstanden niet de beschikking heeft over een begeleider, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 17 november 2008 (LJN BK5719) inhoudende dat het in het licht van de beperkte strekking van het Protocol op de weg van de belanghebbende zelf ligt om te zorgen voor een begeleider bij het reizen per trein, is de Raad van oordeel dat, indien appellante niet in staat is om over langere afstanden zelf een auto te besturen, het op haar weg ligt om zelf te zorgen voor een begeleider die de auto voor haar kan besturen.
4.6. Evenals de rechtbank acht de Raad de omstandigheid dat appellante het hoog pkb wil aanwenden om haar gehandicapte broer vaker te bezoeken, niet zodanig bijzonder dat Argonaut, met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van zijn beleidsregels, een hoog pkb had moeten toekennen.
4.7. Gelet op het voorgaande kan en zal de Raad de weigeringsgrond dat appellante medisch gezien in staat is gebruik te maken van de taxi/trein-combinatie, onbesproken laten.
4.8. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.