ECLI:NL:CRVB:2011:BU2876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3358 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering en medische geschiktheid van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als productiemedewerker werkte, meldde zich op 5 oktober 2007 ziek vanwege maag- en darmklachten. Na een medisch onderzoek door verzekeringsarts B.E.M. Bolhaar op 15 december 2008, werd geconcludeerd dat appellant geschikt was voor zijn werk en werd hem medegedeeld dat hij geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering per 22 december 2008. Appellant ging hiertegen in bezwaar, waarbij hij stelde dat hij nog steeds pijn had en niet in staat was om te werken. De bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker bevestigde de maagklachten, maar concludeerde ook dat appellant geschikt was voor zijn werk.

In het hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voegde hij een rapport van psycholoog S. Essatibi toe, waarin hij stelde dat de verzekeringsartsen geen juist beeld hadden van zijn functie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hadden uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de psychische klachten van appellant onderbelicht waren gebleven. De Raad bevestigde het standpunt van het Uwv dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk en dat het bestreden besluit rechtens juist was. De uitspraak werd gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van griffier H.L. Schoor, en werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2011.

Uitspraak

10/3358 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 mei 2010, 09/712 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Vaessen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2011, waar appellant is verschenen bijgestaan door
mr. Vaessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.L. van Kuilenburg.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is laatstelijk productiemedewerker geweest. Op 5 oktober 2007 heeft appellant zich, terwijl hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens maag- en darmklachten. Als gevolg van deze ziekmelding is appellant op 15 december 2008 op het spreekuur gezien door de verzekeringsarts B.E.M. Bolhaar, die in zijn rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellant geschikt moet worden geacht voor zijn maatgevende arbeid van productiemedewerker. In overeenstemming met dit rapport is appellant bij besluit van 15 december 2008 meegedeeld dat hij met ingang van 22 december 2008 geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
2.1. In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij als gevolg van zijn rug- en maagklachten nog steeds pijn heeft en dat hij nog veel medicijnen slikt. Hij acht zich dan ook niet in staat om weer te gaan werken.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker, die appellant eveneens heeft gezien op haar spreekuur, heeft in haar rapport van 27 januari 2009 te kennen gegeven dat zij, anders dan de verzekeringsarts, de maagklachten wel objectiveerbaar acht. Desondanks is zij met de verzekeringsarts van mening dat appellant geschikt moet worden geacht voor zijn werk van productiemedewerker. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2009 het bezwaar ongegrond geacht.
3.1. In zijn beroepschrift heeft appellant gesteld dat zijn psychische klachten, waarvan hij in bezwaar melding heeft gemaakt, onderbelicht zijn gebleven. In reactie hierop heeft Van den Broeke-Spieker in haar rapport van 17 maart 2009 gesteld dat er bij appellant geen duidelijke aanwijzingen zijn voor een stemmingsstoornis of een evidente psychopathologie.
3.2. Bij brief van 27 januari 2010 heeft appellant, onder overlegging van een rapport van de psycholoog S. Essatibi, nadere gronden ingediend. Daarbij heeft hij onder meer gesteld dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij de beantwoording van de vraag of hij geschikt was voor zijn eigen werk geen juist beeld voor ogen hebben gehad van deze functie.
3.3. Op deze nadere gronden heeft de bezwaarverzekeringsarts J.L.E. Tson-A-Sam nog gereageerd in een rapport van
29 januari 2010.
4. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met het door het Uwv ingenomen standpunt dat appellant met ingang van
22 december 2008 geschikt moet worden geacht voor zijn eigen werk en heeft het beroep ongegrond verklaard.
5.1. In het namens appellant ingediende hoger beroepschrift heeft hij zijn eerdere in de procedure gebrachte gronden herhaald.
5.2.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2.2. De Raad stelt voorop dat de gemachtigde van appellant ter zitting heeft aangegeven dat de grond met betrekking tot de juiste aard en zwaarte van de door hem laatst verrichte werkzaamheden niet langer wordt gehandhaafd.
5.3. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek ingesteld naar de medische toestand van appellant. Daarbij heeft de Raad in overweging genomen dat appellant zowel door de verzekeringsarts Bolhaar als door de bezwaarverzekeringsarts Van den Broeke-Spieker is gezien. Voor wat betreft het door appellant overlegde rapport van de psycholoog Essatibi overweegt de Raad dat hij zich kan verenigen met de daarop gegeven reactie van de bezwaarverzekeringsarts Tson-A-Sam in zijn rapport van 29 januari 2010. De Raad is op grond van de gedingstukken niet tot de conclusie kunnen komen dat de psychische klachten van appellant onderbelicht zijn gebleven en door de (bezwaar)verzekeringsartsen onjuist zijn beoordeeld. Voorts kan de Raad het door het Uwv ingenomen standpunt dat appellant met ingang van 22 december 2008 geschikt moet worden geacht voor zijn eigen werk niet voor onjuist houden. Tot slot overweegt de Raad dat hij zich evenmin kan verenigen met het standpunt van appellant dat hij vanwege zijn angststoornis dit werk slecht enkele dagen kan volhouden. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant dit standpunt in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt.
5.4. Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit rechtens juist is te achten en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) H.L. Schoor.
EK