ECLI:NL:CRVB:2011:BU3217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1316 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering wegens onvoldoende medische grondslag en geen toegenomen beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die in eerste instantie een WAO-uitkering had ontvangen, maar deze in 2006 ingetrokken zag worden omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft in 2007 verzocht om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, omdat zij meende dat haar beperkingen waren toegenomen. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, waarna appellante in bezwaar ging. De bezwaarverzekeringsarts heeft de afwijzing van het Uwv ondersteund, en de rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald en aanvullende medische informatie ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de duimklachten van appellante. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen in vergelijking met de situatie in 2006. De door appellante ingebrachte medische informatie heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het Uwv heeft het verzoek van appellante terecht afgewezen.

De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, met H.L. Schoor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2011.

Uitspraak

11/1316 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 januari 2011, 08/1658 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W. Nass, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2011, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nass. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is schoonmaakster geweest en is in maart 2001 uitgevallen wegens duimklachten. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 25 september 2006 is deze uitkering ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschiktheid werd geacht.
1.2. In september 2007 heeft appellante het Uwv verzocht haar wederom in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering omdat naar haar mening haar beperkingen als gevolg van de duimklachten waren toegenomen.
1.3. Nadat de verzekeringsarts J.C.D.M Stark informatie had opgevraagd bij de behandelende sector en appellante had onderzocht, heeft het Uwv bij besluit van 9 november 2007 dit verzoek afgewezen. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen.
2.1. In bezwaar is gesteld, onder verwijzing naar een medische verklaring van dr. L.L.J.M. van Deursen van 20 maart 2008, dat er bij appellante sprake is van posttraumatische dystrofie en dat er in vergelijking met 25 september 2006 wel sprake is van een toename van haar beperkingen.
2.2. Na een rapport van de bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans van 28 maart 2008, waarin hij te kennen heeft gegeven zich te kunnen verenigen met het standpunt van de verzekeringsarts, heeft het Uwv bij besluit van 1 april 2008 het bezwaar ongegrond verklaard.
3. In beroep heeft appellante nog nadere medische informatie ingebracht, waarop bezwaarverzekeringsarts A. Deitz heeft gereageerd.
4. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met het door het Uwv ingenomen standpunt en heeft het beroep ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep heeft appellante haar gronden herhaald en heeft zij ter ondersteuning van haar standpunt dat er wel sprake is van toegenomen beperkingen nog nadere medische informatie ingebracht.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. De Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen, die de beschikking hebben gehad over informatie uit de behandelende sector, een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de duimklachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voorts kan de Raad het door de verzekeringsartsen ingenomen standpunt dat er in vergelijking met de medische situatie van appellante op 25 september 2006 als gevolg van haar duimklachten geen sprake is van toegenomen beperkingen niet voor onjuist houden. De door appellante ingebrachte medische informatie heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Met betrekking tot de door de Van Deursen vastgestelde diagnose van dystrofie overweegt de Raad dat hij de daarop door de bezwaarverzekeringsartsen Hofmans en Deitz in hun rapporten gegeven reacties niet voor onjuist kan houden.
6.2. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het Uwv het in geding zijnde verzoek van appellante terecht heeft afgewezen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) H.L. Schoor.
JL