op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 september 2010, 08/7914 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 24 november 2010, 10/375 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2011. Appellant is in persoon verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär. De zaken zijn gevoegd behandeld.
1.1. Bij besluit van 10 september 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 17 september 2008 geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2. Bij besluit van 16 oktober 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 september 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Bij besluit van 30 september 2009 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 30 september 2009 geen recht (meer) heeft op uitkering ingevolge de ZW.
2.2. Bij besluit van 23 december 2009 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 september 2009 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij gelet op het rapport van 17 december 2009 van de door haar ingeschakelde deskundige, verzekeringsarts mr. G.J. Kruithof, van oordeel is dat er geen redenen zijn te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per 17 september 2008. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat, mede gelet op het aanvullend rapport van 13 maart 2010 van deze deskundige, er geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden om appellant per 17 september 2008 niet geschikt te achten voor zijn eigen arbeid, zodat het Uwv terecht het recht op uitkering ingevolge de ZW heeft beëindigd.
4. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat namens appellant geen (nadere) medische informatie is overgelegd op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen dat geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de hersteldverklaring per 17 september 2008. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat niet wordt voldaan aan de objectiveringseis. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het Uwv de beperkingen van appellant onjuist heeft vastgesteld. Nu de beperkingen ten opzichte van de vorige hersteldverklaring niet zijn toegenomen heeft de rechtbank tot slot overwogen dat appellant, mede gezien de conclusie van de in eerdere procedure geraadpleegde deskundige Kruithof, per 30 september 2009 geschikt is te achten voor zijn arbeid.
5. De gronden in hoger beroep tegen de twee aangevallen uitspraken komen er - samengevat - op neer dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het (aanvullend) rapport van de door haar geraadpleegde deskundige Kruithof. Appellant is van mening dat de deskundige zijn belastbaarheid heeft overschat en dat met zijn psychische klachten onvoldoende rekening is gehouden. Deze mening is appellant ook toegedaan ten aanzien van de fysieke klachten die hij ervaart en die naar zijn mening worden veroorzaakt door de, door reumatoloog H.M.J. Hulsmans in zijn rapport van 18 januari 2011 vastgestelde, diagnose het primair syndroom van Sjögren. Ter onderbouwing van zijn mening heeft appellant diverse medische stukken in het geding gebracht.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. De door de rechtbank als deskundige geraadpleegde verzekeringsarts Kruithof heeft zich volledig kunnen vinden in de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op 17 september 2008. De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht de door haar ingeschakelde deskundige heeft gevolgd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat er gebreken kleven aan het onderzoek of aan de conclusies die uit dat onderzoek voortkomen. In zijn vaste rechtspraak ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere feiten en omstandigheden aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. De Raad is van oordeel dat in het geval van appellant daartoe geen aanleiding bestaat, aangezien de deskundige zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de deskundige zijn conclusies heeft gebaseerd op eigen onderzoek en op de zich in het dossier bevindende (uitgebreide) medische informatie. Uit het rapport van Kruithof leidt de Raad af dat deze arts op de hoogte was van zowel appellants lichamelijke als psychische klachten, maar op basis van de bevindingen uit eigen onderzoek heeft geconcludeerd dat appellant op de datum in geding niet meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen van het Uwv aangenomen.
6.2. De in hoger beroep overgelegde medische informatie is voor de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De Raad is van oordeel dat bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal in zijn rapportage van 6 juni 2011 voldoende overtuigend en gemotiveerd heeft aangegeven om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van appellants belastbaarheid en de per 17 september 2008 aan te nemen beperkingen. Aannemelijk is immers dat destijds nog slechts sprake was van een beginnend syndroom van Sjögren en dat appellant toen nog niet melding maakte van daarmee samenhangende klachten.
6.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.1 en 6.2 is overwogen komt de aangevallen uitspraak 1 voor bevestiging in aanmerking.
6.4. In het kader van de beoordeling van de aanspraak van appellant op een ZW-uitkering hebben de arts R.P. van Straaten en de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal de medische toestand van appellant op 30 september 2009 vergeleken met zijn belastbaarheid op 17 september 2008. Bezwaarverzekeringsarts Admiraal heeft in het kader van de heroverweging in bezwaar voorts informatie van de behandelend psycholoog G.H. de Groot en reumatoloog H.A. Cats betrokken, en is op basis van zijn bevindingen, zoals verwoord in zijn rapport van 18 december 2009, gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat geen aanleiding bestaat het primaire standpunt te herzien. Gelet op de wijze waarop de eerder genoemde rapporten van de artsen van het Uwv tot stand zijn gekomen en de wijze waarop de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van
18 december 2009 heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om ten opzichte van 17 september 2008 zwaardere beperkingen aan te nemen is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat aan bestreden besluit 2 een voldoende zorgvuldig en volledig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportages van 18 december 2009 en 6 juni 2011 eveneens voldoende overtuigend en gemotiveerd aangegeven om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder ingenomen standpunt dat appellants beperkingen per 30 september 2009 ten opzichte van 17 september 2008 niet zijn toegenomen.
6.5. Ten aanzien van de in hoger beroep door appellant overgelegde medische gegevens verwijst de Raad naar hetgeen onder r.o 6.2 is overwogen.
6.6. De Raad is mitsdien met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen van oordeel dat appellant per 30 september 2009 in staat moest worden geacht zijn arbeid te verrichten.
6.7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.4 tot en met 6.6 is overwogen, komt aangevallen uitspraak 2 eveneens voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van H.L. Schoor. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011.