ECLI:NL:CRVB:2012:BV0805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1455 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vergoeding voor therapeutische gesprekken door niet erkende therapeut in Israël

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek om vergoeding van kosten voor therapeutische gesprekken. De appellant, geboren in november 1945, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van gesprekken met dr. Alexander Goldschmidt, een psycholoog gevestigd in Jeruzalem. De aanvraag werd afgewezen omdat Goldschmidt niet erkend is als therapeut volgens de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De Raad oordeelde dat vergoeding alleen mogelijk is voor behandelingen door gekwalificeerde therapeuten die voldoen aan de eisen van de Wuv. De Raad heeft vastgesteld dat Goldschmidt geen registratie heeft bij het Israëlische Ministerie van Gezondheid en dus niet voldoet aan de criteria voor vergoeding. De Raad heeft ook overwogen dat de appellant niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand blijft en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1455 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], Israël (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad,
thans: de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 12 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 november 2010, kenmerk BZ01222145, BZ01 WUV 000374 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940 1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2011. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in november 1945, is in 1991 met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wuv gelijkgesteld met de vervolgde. Daarbij is aanvaard dat zijn psychische problemen in overwegende mate voortvloeien uit de door zijn ouders ondergane vervolging.
1.2. In november 2009 heeft appellant een aanvraag ingediend om vergoeding van de kosten van het voeren van therapeutische gesprekken met de in Jerusalem gevestigde psycholoog dr. Alexander Goldschmidt. Bij besluit van 29 december 2009, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder voor zover hier van belang deze aanvraag afgewezen.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Verweerder heeft de in geding zijnde vergoeding geweigerd op de grond dat dr. Goldschmidt geen voor de Wuv erkende therapeut is. Vergoeding kan uitsluitend worden toegekend voor behandeling door een gekwalificeerde behandelaar. Goldschmidt is geen erkende psychotherapeut in Israël, aldus verweerder.
2.2. Blijkens de gedingstukken voert verweerder in algemene zin het beleid dat de kosten van psychotherapie slechts voor vergoeding in aanmerking kunnen komen indien de therapie gegeven wordt door een gekwalificeerde therapeut. Voor Nederland betekent dit dat een psychotherapeut als zodanig moet zijn ingeschreven in het register bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register). De Raad heeft deze eis in vaste rechtspraak aanvaard (CRvB 27 januari 2005, LJN AS5264).
2.3. In aansluiting op het vorenstaande merkt verweerder voor Israël als voldoende gekwalificeerd aan:
a) zelfstandig gevestigde therapeuten die erkend zijn als klinisch psycholoog en als zodanig zijn geregistreerd in het register van het Israëlische Ministerie van Gezondheid of die een certificaat van erkenning van dit ministerie bezitten;
b) psychiaters;
c) psychotherapeutische behandelaars in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg of een op geestelijke gezondheidszorg gespecialiseerde afdeling van een algemeen ziekenhuis;
d) psychotherapeutische behandelaars die werkzaam zijn binnen Elah of Amcha;
e) psychotherapeutische behandelaars met een afgeronde opleiding bij een door de overheid erkend opleidingsinstituut voor psychotherapie.
Voor in 2005 bij de invoering van het huidige beleid reeds lopende behandelingen kan een uitzondering worden gemaakt.
2.4. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder met dit nadere, op de situatie in Israël toegespitste beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling heeft overschreden.
De Raad kan appellant ook niet volgen in zijn stelling dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit andere - striktere - maatstaven heeft gehanteerd. De in dat besluit voorkomende overweging dat de heer Goldschmidt geen erkende psychotherapeut in Israël is en om die reden niet als gekwalificeerde behandelaar wordt aanvaard, dient kennelijk aldus te worden begrepen dat de behandelingen door dr. Goldschmidt op grond van het onder 2.3 genoemde - in het primaire besluit van 29 december 2009 nader omschreven - beleid niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.5. Niet in geschil is, dat dr. Goldschmidt een zelfstandig gevestigd psychotherapeut is, die niet is geregistreerd bij het Israëlische Ministerie van Gezondheid en ook niet beschikt over een certificaat van erkenning door dit ministerie. Gelet hierop is niet voldaan aan (één van) de onder a, b, c of d bedoelde beleidscriteria. Evenmin is sprake van een reeds in 2005 lopende behandeling.
2.6. Met betrekking tot het onder e bedoelde criterium heeft appellant naar voren gebracht dat dr. Goldschmidt in Zwitserland is geboren en opgegroeid, en daar zijn opleiding tot psychotherapeut heeft ontvangen aan een door de Zwitserse overheid erkend opleidingsinstituut. De Raad onderschrijft echter het standpunt van verweerder dat die Zwitserse erkenning - wat er verder van zij - nog niet met zich brengt dat aan de onder e bedoelde eis is voldaan. Mede gelet op de context waarin het onder 2.3 omschreven, specifiek op Israël gerichte beleid is geformuleerd, kan deze eis redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat het moet gaan om een opleidingsinstituut dat door de bevoegde Israëlische autoriteiten is erkend. Dit blijkt ook uit de toelichting, waar is gesteld dat ten aanzien van zelfstandige beroepsbeoefenaren aansluiting moet worden gezocht bij het in het desbetreffende land - bedoeld is kennelijk het land van vestiging - geldende beleid. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verweerder bij onderzoek niet heeft kunnen vaststellen dat in het geval van dr. Goldschmidt van zo’n Israëlische erkenning sprake is. Indien appellant die mening wel is toegedaan, had het naar het oordeel van de Raad op zijn weg gelegen om daarvoor bewijs aan te dragen. Gezien zijn positie als aanvrager en zijn behandelrelatie met dr. Goldschmidt, was appellant daarvoor de meest gerede partij. Dat verweerder in het verleden - in andere gevallen, die vielen onder het vóór 2005 geldende beleid of het daarop betrekking hebbende overgangsregime - wel declaraties van dr. Goldschmidt heeft vergoed, maakt dit niet anders. Nu van een Israëlische erkenning niets is gebleken, moet de Raad concluderen dat de in geding zijnde behandelingen ook niet op grond van het onder e bedoelde beleidscriterium voor vergoeding in aanmerking komen.
2.7. Hetgeen door appellant naar voren is gebracht, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet onverkort aan zijn beleid had mogen vasthouden.
2.8. Het bestreden besluit houdt dus in rechte stand. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2012.
(get.) R. Kooper.
(get.) B. Bekkers.
RB