ECLI:NL:CRVB:2012:BV0812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5327 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.G. Treffers
  • R. Kooper
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de waardering van het gezichtspunt plannen in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die werkzaam is als buurtregisseur bij de politieregio Amsterdam-Amstelland. De zaak betreft de beoordeling van haar functioneren, specifiek de waardering van het gezichtspunt 'plannen'. Appellante was van mening dat zij onvoldoende tijdig was geïnformeerd over de verwachtingen omtrent haar planningscapaciteiten, wat leidde tot een onterecht negatieve beoordeling. De Raad oordeelde dat appellante inderdaad niet tijdig was gewaarschuwd over de noodzaak om haar diensten beter te spreiden en dat zij niet de kans had gekregen om zich te verbeteren. Hierdoor was de waardering van het gezichtspunt 'plannen' met een B (matig) niet op voldoende gronden gebaseerd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de waardering gewijzigd in C (voldoende). Dit had ook gevolgen voor de bevordering van appellante naar salarisschaal 9, waar zij nu recht op heeft. De Raad heeft de korpsbeheerder veroordeeld in de proceskosten van appellante en heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de bestreden besluiten.

Uitspraak

10/5327 AW
10/5328 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2010, 09/3642 en 10/1334 (de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland (korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 5 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J. van Overdam. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Th. Tanja.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is bij de politieregio Amsterdam-Amstelland (politieregio) werkzaam in de functie van buurtregisseur en was ten tijde hier van belang geplaatst in het Wijkteam [wijk]. Sinds begin 2007 werkt zij 24 uur per week in een duobaan met haar collega A. Beiden werden bezoldigd naar het niveau van salarisschaal 8.
1.2. Op 20 november 2007 vond met appellante een functioneringsgesprek plaats betreffende de periode van 7 maart 2007 tot 20 november 2007. Het verslag van dit gesprek houdt in dat zij goed functioneerde. Aangetekend is nog dat appellante gemakkelijk een zwaardere buurt aan kan.
1.3. Op 25 augustus 2008 zijn appellante en A in een gesprek met een toegevoegd inspecteur van het wijkteam erop aangesproken dat beiden in het rooster veel samen, op dezelfde uren en dagen, werkzaam zijn en is gevraagd de diensten beter in de tijd te spreiden. Dat was volgens beiden niet nodig en ook niet mogelijk. Afgesproken word, de lopende planning ongewijzigd te laten.
1.4. Vervolgens vond op 24 november 2008 een beoordelingsgesprek met appellante plaats. De beoordeling, die betrekking had op het tijdvak van 20 november 2007 tot 25 november 2008, was voldoende (C) tot goed (D), behoudens de waardering van het gezichtspunt “plannen” dat werd beoordeeld met een B (matig). Hierbij is, in aansluiting op het gesprek op 25 augustus 2008, in hoofdzaak aangetekend dat appellante in haar duobaan veelal tegelijk met A dienst doet; dat dit niet de bedoeling is en dat de diensten van beiden juist over de dagen van een week verspreid moeten worden; en dat appellante, nu zij dat niet doet, capaciteit verspilt en dat zij vaak te druk is met haar werk om tot een juiste prioritering te komen. De beoordeling is op 9 januari 2009 ongewijzigd vastgesteld.
1.5. Het bezwaar van appellante tegen het beoordelingsbesluit, voor zover het de waardering van het gezichtspunt plannen betrof, is bij besluit van 1 juli 2009 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.6. Bij beleidsregel die de korpsleiding van de politieregio op 9 april 2009 heeft vastgesteld, is bepaald dat de buurtregisseurs die in salarisschaal 8 zijn ingedeeld, met ingang van 1 mei 2009 worden ingedeeld in salarisschaal 9. Dit is alleen het geval indien de betrokkenen de leergang buurtregie hebben afgerond en in de laatste beoordeling als buurtregisseur alle dimensies met een C of hoger zijn gewaardeerd, tenzij een en ander niet aan betrokkenen is toe te rekenen. In dat geval wordt een toelage tot het niveau van salarisschaal 9 toegekend.
1.7. Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft de korpsbeheerder aan appellante ter kennis gebracht dat zij, gezien die beleidsregel en gelet op de beoordeling van 9 januari 2009, niet per 1 mei 2009 naar salarisschaal 9 kan worden bevorderd en dat zij evenmin aanspraak heeft tot een toelage tot dat niveau.
1.8. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 16 maart 2010 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De beoordeling
3.1.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 27 augustus 2009, LJN BJ7050, en TAR 2010, 12) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dit oordeel niet op onvoldoende gronden berust.
3.1.2. Hier gaat het om de waardering van het gezichtspunt plannen met een B. Volgens de beschrijving in de beoordeling staat de waardering B voor “matig”, wat niet onvoldoende of voldoende is maar een verbeterpunt betekent. Het is voor de Raad duidelijk op welke motivering de waardering B van het gezichtspunt plannen berust: in plaats van de diensten in haar duobaan te verspreiden, pleegt appellante bij inroostering juist te plannen dat zij samen met A dienst doet.
3.1.3. Dit wil echter niet zeggen dat de beoordeling van het gezichtspunt plannen met B op voldoende gronden berust. Vast staat dat appellante van begin 2007 af haar diensten op de in de beoordeling afgewezen wijze inroostert. De Raad moet vaststellen dat appellante (en haar collega A) pas in het gesprek van 25 augustus 2008 erop is gewezen dat de wijze waarop beiden hun werkzaamheden plannen, niet wenselijk is en moet veranderen. Weliswaar is in dat gesprek ook gezegd dat dit al in maart 2008 bij beiden aan de orde is gesteld, maar appellante heeft dit ontkend. In de gedingstukken vindt het bestaan van een dergelijk gesprek in maart 2008 geen bevestiging, bijvoorbeeld in de vorm van een verslag ervan, zodat de Raad niet kan aannemen dat een gesprek in de door de korpsbeheerder bedoelde zin heeft plaatsgehad. Verder is het de Raad opgevallen dat in het gesprek van 25 augustus 2008, dat over het rooster van appellante van oktober 2008 ging, dat rooster in zoverre niet moest worden aangepast. Dit wijst niet op een situatie die naar de mening van de korpsleiding zo onwenselijk was dat directe aanpassing van het rooster nodig was.
3.1.4. Ook overigens is de Raad niet gebleken dat appellante op een ander moment vóór 25 augustus 2008 op haar wijze van plannen is aangesproken. Bij gelegenheid van het functioneringsgesprek op 20 november 2007 is dat in elk geval zeker niet gedaan. Daarom kan de Raad aan een e-mailbericht, verzonden op 17 april 2009, van de vroegere leidinggevende van appellante, waarin afspraken zijn vermeld over het verspreiden van diensten die begin 2007 met appellante en haar collega A zijn gemaakt, niet de betekenis hechten die de korpsbeheerder eraan toegekend wil zien.
3.1.5. Nu appellante voor het eerst in het gesprek van 25 augustus 2008 erop is gewezen dat de wijze waarop zij haar diensten inroostert niet wenselijk is, is de Raad van oordeel dat het appellante onvoldoende tijdig duidelijk is gemaakt dat van haar een andere manier van plannen werd verwacht en dat zij niet een reële mogelijkheid heeft gekregen zich op dat punt te verbeteren. Appellante is dus bij het beoordelingsgesprek met de waardering van het gezichtspunt plannen overvallen. Daarom berust de beoordeling op dat punt met B op onvoldoende gronden.
3.1.6. Nu niet is gebleken dat appellante in het beoordelingstijdvak van 20 november 2007 tot 25 november 2008 met haar wijze van plannen onder de maat heeft gefunctioneerd, is de Raad van oordeel dat in de beoordeling een waardering van het gezichtspunt plannen met C (voldoende) niet op onvoldoende gronden zou berusten.
3.1.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellante over de beoordeling slaagt. De aangevallen uitspraak moet op dit punt worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad bestreden besluit 1 vernietigen. Nu hierover geen andere beslissing denkbaar is, zal de Raad bepalen dat in de beoordeling de waardering van het gezichtspunt plannen gewijzigd wordt in C. Tot slot zal de Raad bepalen dat zijn uitspraak in deze zin in de plaats treedt van bestreden besluit 1.
3.2. De bevordering
3.2.1. Gezien de beslissing van de Raad betreffende het hoger beroep van appellante over de beoordeling, voldoet appellante, die het diploma van de leergang buurtregie in november 2005 had behaald, per 1 mei 2009 aan de voorwaarden die in de in 1.6 bedoelde beleidsregel aan bevordering naar salarisschaal 9 zijn gesteld. Appellante kan daarom de bevordering naar salarisschaal 9 per 1 mei 2009 niet worden onthouden. Dit zo zijnde, komt de Raad niet toe aan de door appellante opgeworpen vraag of de beleidsregel zich verdraagt met artikel 6, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
3.2.2. Het hoger beroep van appellante betreffende de bevordering slaagt dus ook. Ook op dit punt moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad bestreden besluit 2 vernietigen. Verder zal de Raad bepalen dat appellante met ingang van 1 mei 2009 wordt bevorderd naar salarisschaal 9, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Bbp en dat deze uitspraak in deze zin in de plaats treedt van het bestreden besluit.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de korpsbeheerder op grond van artikel 7:15 en artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten van appellante in bezwaar tegen het besluit van 6 oktober 2009 tot een bedrag van € 874,-, in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 1.311,- en in de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 874,- alle ter zake van kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt bestreden besluiten 1 en 2;
Wijzigt de waardering van het gezichtspunt plannen in de beoordeling van 9 januari 2009 in C;
Bevordert appellante met ingang van 1 mei 2009 naar salarisschaal 9;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit 1 respectievelijk 2;
Veroordeelt de korpsbeheerder in de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 3.059,-;
Bepaalt dat de korpsbeheerder aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 524,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en R. Kooper en H.G. Lubberdink als leden, in tegenwoordigheid van S. Werensteijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2012.
(get.) J.G. Treffers.
S. Werensteijn.
De griffier is buiten staat te tekenen.
RB