[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2010, 08/2619 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 januari 2012
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 18 april 2011 ingezonden, waarop namens appellant is gereageerd bij brief van 20 mei 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2011. Appellant is, zoals tevoren is bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
1.1. Appellant, werkzaam als slager in een islamitische slagerij, is op 13 maart 2006 uitgevallen met rechterschouder- en rechterarmklachten.
1.2. Op 21 november 2007 heeft appellant een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verzekeringsarts C.J. Mein heeft appellant onderzocht, informatie afkomstig van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 januari 2008 opgesteld.
1.3. Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het Uwv, mede gelet op het rapport van arbeidsdeskundige M.T.L. Tan van 6 februari 2008, vastgesteld dat appellant per 10 maart 2008 recht heeft, ingevolge de Wet WIA, op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2008 heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst op 21 juli 2008 gerapporteerd. Volgens de bezwaarverzekeringsarts vormden de bezwaargronden van appellant geen reden tot herziening van de medische grondslag waarop het besluit van 20 februari 2008 is gebaseerd. Bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars heeft de passendheid van de geduide functies opnieuw beoordeeld. In zijn rapport van 22 juli 2008 heeft hij vastgesteld dat er geen reden is de mate van arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld door arbeidsdeskundige Tan te herzien. Het Uwv heeft bij het besluit van 23 juli 2008 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 februari 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt en aanvullende beslissingen gegeven met betrekking tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe
- kort samengevat - overwogen dat zij niet overtuigd is geraakt dat met de vastgestelde beperkingen in de FML van 10 januari 2008 voldoende rekening wordt gehouden met de benauwdheids- en longklachten van appellant temeer omdat longarts C. Jie bij brief van 8 januari 2009 heeft aangegeven dat appellant lijdt aan COPD met deels reversibele bronchusobstructie. Tevens acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom er geen beperkingen in de FML zijn aangenomen in verband met de diabetes waaraan appellant lijdt. Voor de overig aangedragen lichamelijke klachten ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen in de FML van 10 januari 2008.
3.1. Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen en heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van bestreden besluit 1 voor het overige, heeft onderschreven. Onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar en beroep is gesteld, is aangegeven dat appellant ernstige pijn in zijn gewrichten heeft alsmede pijn in de spieren van zijn nek en schouder en tevens rug- en voetklachten heeft. Door deze klachten is appellant, zoals hij ter zitting van de rechtbank van 9 december 2009 al had aangevoerd en waarnaar hij op 20 mei 2011 heeft verwezen, duurzaam en volledig arbeidsongeschikt. Voorts is nog gewezen op de hart- en gehoorklachten van appellant waarmee in de FML onvoldoende rekening is gehouden.
3.2. Het Uwv heeft in de door appellant aangevallen uitspraak berust en heeft ter uitvoering van die uitspraak zowel een medisch als een arbeidskundig onderzoek laten verrichten. Vervolgens heeft het Uwv op 18 april 2011 een besluit (bestreden besluit 2) genomen waarbij - opnieuw beslissend op bezwaar - andermaal is bepaald dat ook met de door de bezwaarverzekeringsarts gewijzigde FML de voor appellant geselecteerde functies passend zijn, dat de mate van arbeidsongeschiktheid, vallend in de klasse 35 tot 80%, in stand kan blijven en dat appellant derhalve met ingang van 10 maart 2008 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het bezwaar is wederom ongegrond verklaard.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Aangezien het Uwv bij het bestreden besluit 2 niet (volledig) aan het door appellant ingestelde beroep tegen bestreden besluit 1 is tegemoet gekomen, moet ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, dat beroep geacht worden mede te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit en zal de Raad in het kader van de beoordeling van het onderhavige hoger beroep een oordeel geven over dat besluit.
4.3. Voor wat betreft de gronden van appellant tegen de aangevallen uitspraak met betrekking tot de overige, door de rechtbank in stand gelaten medische beperkingen, heeft de Raad evenals de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. In hetgeen appellant heeft aangevoerd zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten te vinden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Noch heeft appellant objectieve medische gegevens ingebracht ter staving van zijn standpunt waaruit zou moeten blijken dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
4.4. Ook het beroep tegen het bestreden besluit 2 slaagt niet. Blijkens de stukken die aan het bestreden besluit 2 ten grondslag liggen, heeft bezwaarverzekeringsarts Hulst bij brief van 16 november 2010 informatie ingewonnen bij behandelend longarts Jie waarbij gerichte vragen zijn gesteld ten aanzien van COPD. In reactie hierop heeft longarts Jie een drietal brieven overgelegd van 22 juni 2009, 16 september 2009 en 26 augustus 2010. Omdat Jie in deze brieven, behoudens in de eerste brief bij de vermelding van de voorgeschiedenis, niet meer spreekt over COPD, heeft bezwaarverzekeringsarts Hulst zorgvuldigheidshalve expertise gevraagd bij longarts I. van der Lee. Deze heeft appellant op 17 januari 2011 onderzocht. In een brief van 18 januari 2011 heeft Van der Lee aangegeven dat er geen aanwijzing is voor COPD, noch klinisch noch bij spirometrie, bodypletismografie en diffusie-capaciteitsmeting. Een lichte mate van chronische (astmatische) bronchitis of chronisch astma kan overwogen worden.
Naar aanleiding van de bevindingen van zowel longarts Jie als Van der Lee, heeft bezwaarverzekeringsarts Hulst in zijn rapport van 28 januari 2011 geconcludeerd dat met de FML van 10 januari 2008 de belastbaarheid met betrekking tot de longen geenszins is overschat. Wel dient de FML, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, aangepast te worden op items 3.9.2, 3.9.3 en 4.2.1 aangezien in verband met de diabetes van appellant wondjes langzamer zullen genezen. In een FML van 28 januari 2011 heeft bezwaarverzekeringsarts Hulst deze aanpassingen neergelegd. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts met het inwinnen van nadere informatie bij longarts Jie en het vragen van een expertise aan longarts Van der Lee heeft voldaan aan de bij de aangevallen uitspraak gegeven opdracht, onderschrijft de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts volledig en schaart zich achter diens conclusies. Tegenover de rapportage van bezwaarverzekeringsarts, met daarbij de expertise, ziet de Raad in de enkele stelling van appellant in hoger beroep geen deugdelijke onderbouwing van het standpunt dat appellant op de datum in geding volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ook tegen dit besluit heeft appellant geen objectief medische stukken ingebracht.
4.5. Wat betreft de vraag of appellant rekening houdende met zijn functionele mogelijkheden en beperkingen in staat is om de door het Uwv in aanmerking genomen arbeid te verrichten, overweegt de Raad als volgt. Bezwaararbeidsdeskundige
B. Evegaars heeft, met in achtneming van de aangepaste FML van 28 januari 2011, nader beoordeeld of de eerder geduide functies huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (sbc-code 111171) en bezorger pakketen, tijdschriften (sbc-code 111230) passend zijn te achten. In een rapport van 23 maart 2011 heeft hij nader toegelicht dat voornoemde functies onveranderd geschikt zijn. De Raad onderschrijft deze rapportage dat appellant in staat moet worden geacht deze functies te vervullen en liggen binnen de belastbaarheid zoals neergelegd in de aangepaste FML.
4.6. Uit de overwegingen 4.4 en 4.5 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling en toekenning van schadevergoeding als gevraagd, bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2012.