11/1092 WIA en 11/2117 WIA
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2011, 07/3047 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2012
Namens appellant heeft mr. M.H.J. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2011. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van Geffen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
1.1. Bij besluit van 22 november 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 2 januari 2006 recht heeft op een WGA-uitkering ingevolge de ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit berust op het standpunt dat appellant op 2 januari 2006 beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid - welke beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 januari 2006 - maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van deze drie functies met het voor appellant geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA op 2 januari 2006 van 55,68%. Bij besluit op bezwaar van 22 oktober 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 22 november 2006 ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 63,36%.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de rapporten van de door de rechtbank als deskundigen benoemde bedrijfsarts B. Sorgdrager van 3 september 2009 en psychiater E. Hoencamp van februari 2010. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om de deskundigen niet te volgen in hun conclusie dat appellant meer of verdergaand beperkt dient te worden geacht in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren dan is aangenomen in de FML van 13 januari 2006. Temeer nu deze beperkingen worden ondersteund door het in opdracht van appellant opgestelde rapport van verzekeringsarts W.M. van der Boog. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding af te wijken van het standpunt van deskundige Hoencamp dat een urenbeperking noodzakelijk is. Nu door de deskundigen geen bezwaren naar voren zijn gebracht tegen de overige in de FML opgenomen beperkingen, gaat de rechtbank er van uit dat deze juist zijn vastgelegd in de FML en dat hiervan bij het te nemen besluit op bezwaar mag worden uitgegaan. Tot slot heeft de rechtbank het onderzoek heropend in verband met het vermoeden dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is overschreden. Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase dient het Uwv in het te nemen besluit op bezwaar een beslissing te nemen.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de deskundigen geen bezwaren naar voren hebben gebracht over de overige in de FML opgenomen beperkingen. Beide deskundigen hebben aangegeven dat de beperkingen op fysiek gebied zijn onderschat.
3.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het UWV een nieuw besluit op bezwaar, van 17 februari 2011, genomen. Het besluit is gebaseerd op een FML van 27 januari 2011, waarmee de FML van 13 januari 2006 is aangepast naar aanleiding van de rapporten van de deskundigen Sorgdrager en Hoencamp. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 oktober 2007 is wederom ongegrond verklaard. Appellant wordt in staat geacht tot het verrichten van de functies inpakker (sbc-code 111190), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (sbc-code 111171) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (sbc-code 271130), hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,45%. Appellant heeft recht op een WGA-uitkering. Tevens is € 500,-- schadevergoeding toegekend wegens schending van de redelijke termijn. Het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen.
3.3. Volgens vaste rechtspraak volgt uit de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat, indien naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank het bestuursorgaan een nieuw besluit op bezwaar neemt, dit besluit door de Raad bij de beoordeling wordt betrokken.
3.4. Appellant heeft zich met betrekking tot het nieuwe besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat het is gebaseerd op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag. Appellant heeft voorts om vergoeding van immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gevraagd doch ter zitting aangegeven dat overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep niet aan de orde is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop - en dat is ook niet in geschil - dat naar vaste jurisprudentie het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Dit betekent dat de Raad, evenals de rechtbank, de deskundigen volgt in hun oordeel ten aanzien van appellants beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek op de datum in geding.
4.2. Ten aanzien van appellants grond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de deskundigen geen bezwaren naar voren hebben gebracht over de rubrieken III en verder van de FML van 13 januari 2006, en dat derhalve van de in die rubrieken van de FML vastgelegde bepalingen mag worden uitgegaan, overweegt de Raad als volgt.
4.2.1. Lezen en zien
Appellant heeft last van dubbelzien. Deskundige Sorgdrager stelt in het rapport dat appellant maximaal een half uur achtereen kan lezen, maximaal twee uur per dag. Appellant wijst erop dat in de FML van 13 januari 2006 en van 27 januari 2011 bij lezen geen beperking is aangenomen en dat bij de toelichting slechts is vermeld “niet langdurig achtereen.” De bezwaarverzekeringsarts stelt in het rapport van 11 oktober 2011 dat het onderdeel lezen geen visusproblemen includeert. Het onderdeel lezen in de FML ziet op de vraag of iemand in het dagelijks leven schriftelijke informatie tot zich kan nemen en begrijpen. De Raad constateert dat appellant bij het onderdeel zien beperkt is geacht. Ter toelichting is vermeld: zie rapportage. De Raad is met de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 11 oktober 2011 van oordeel dat aanvullende informatie of uitleg die van belang is voor de arbeidsdeskundige bij het duiden van functies, in de rapportage van de verzekeringsarts tot uiting kan worden gebracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 28 april 2011 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het voorstel van Sorgdrager, zij het met de kanttekening dat indien de aaneengesloten duur van lezen korter is, bijvoorbeeld maar 15 minuten of zelfs 5 minuten, het totaal over de dag ook wel drie uur kan zijn. Wat daar ook van zij, de bezwaararbeidsdeskundige heeft in het rapport 11 oktober 2011 aangegeven dat het vereiste lezen in de geduide functies slechts zeer kortdurend is. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige er op gewezen dat geen sprake is van een kenmerkende belasting op het aspect zien, zodat ook overigens de visusproblematiek niet in de weg staat aan het vervullen van de functies. De Raad is met het Uwv van oordeel dat de geduide functies op het onderdeel lezen en zien passend zijn.
4.2.2. Horen
Appellant is vanaf zijn jeugd slechthorend en draagt op de datum in geding beiderzijds een gehoorapparaat. Deskundige Sorgdrager stelt dat appellants gehoor weliswaar beperkt is maar wel zodanig gerevalideerd dat onder voorwaarden van gunstige omstandigheden (rustige ruimte en geen taken met hoge communicatie-eisen) kan worden gefunctioneerd. Appellant wijst er op dat deze beperking in de FML van 13 januari 2006 en van 27 januari 2011 niet tot uitdrukking komt. De Raad constateert dat appellant blijkens de FML van 27 januari 2011 beperkt is geacht op het onderdeel horen, waarbij ter toelichting is aangegeven “slechthorend beiderzijds.” De bezwaarverzekeringsarts stelt in het rapport van 28 april 2011 dat, indien verdergaande eisen worden gesteld aan het gehoor, zoals het volgen en voeren van gesprekken indien op de achtergrond veel lawaai is of indien tegelijkertijd andere mensen praten, het horen beperkt is. In “één op één” gesprekken zijn er geen problemen, evenmin als in een rustige omgeving. De beperking ligt dan ook in het kunnen voeren van gesprekken in een rumoerige omgeving, aldus de bezwaarverzekeringsarts. De Raad is van oordeel dat deze verwoording door de bezwaarverzekeringsarts strookt met hetgeen de deskundige rapporteert. De bezwaararbeidsdeskundige wijst er in het rapport van 11 oktober 2011 op dat de mondelinge instructies bij de functie inpakker zich beperken tot de indeling van het werk en de plaats in de lijn, dit kan ook met wijzen duidelijk worden gemaakt. De mondelinge instructies bij de functie productiemedewerker metaal worden door een ervaren collega gegeven. Deze kan controleren of de instructie is begrepen en kan de instructie herhalen in een rustige omgeving. De functie samensteller kunststof- en rubberindustrie kent schriftelijke instructies. De Raad is met het Uwv van oordeel dat de geselecteerde functies op dit onderdeel passend kunnen worden geacht en voldoen aan het vereiste dat geen hoge communicatie-eisen worden gesteld.
Appellant heeft betoogd dat in verband met de gehoorproblemen beperkingen moeten worden aangenomen op het onderdeel geluidsbelasting in de FML. Voorzover de communicatiebeperking ten gevolge van omgevingsgeluid niet onder dit beoordelingspunt kan worden gebracht, zou het op een andere wijze in de FML tot uitdrukking moeten komen, bijvoorbeeld in de restcategorieën van de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, aldus appellant. De Raad constateert dat geen beperkingen zijn aangenomen op het onderdeel geluidsbelasting. De Raad volgt de bezwaarverzekeringsarts in het standpunt verwoord in het rapport van 11 oktober 2011 dat dit onderdeel ziet op de vraag of appellant bestand is tegen geluidsbelasting terwijl appellant gehoorproblemen heeft, die van invloed zijn op de communicatie, niet op de geluidsbelasting.
4.2.3. Bekken en benen: traplopen, tillen en bukken
Appellant heeft een auto-ongeval gehad als gevolg waarvan een pen in zijn bekken zit en zijn voet naar buiten staat. Deskundige Sorgdrager heeft in het rapport van 3 september 2009 in de paragraaf Beantwoording van de vragen niet gesteld dat beperkingen moeten worden aangenomen als gevolg van bekkenklachten. In de paragraaf Bevindingen is vermeld dat er als gevolg van een auto-ongeval in 1996 restverschijnselen zijn in lopen, traplopen, tillen, bukken en de linkerhandfunctie. Deze fysieke beperkingen zijn relatief mild maar vormen wel een handicap in het dagelijks leven, aldus de deskundige. Dit strookt met de bevindingen van de verzekeringarts, die bij onderzoek geen ernstige functiestoornissen vindt, aldus de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 14 mei 2007. In de FML van 13 januari 2006 en van 27 januari 2011 zijn beperkingen aangenomen op de onderdelen lopen, klimmen en staan. Appellant wijst er op dat de onderdelen trappenlopen, bukken en tillen niet beperkt zijn geacht. De Raad merkt op dat ter toelichting op de onderdelen trappenlopen, knielen en hurken, en geknield of gehurkt actief zijn, is vermeld dat appellant niet bovennormaal belastbaar is. Het onderdeel tillen is in het geheel niet beperkt geacht in de beide FML’s. De Raad is van oordeel dat niet gesteld kan worden dat het rapport van deskundige Sorgdrager - waar immers bij de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen geen melding wordt gemaakt van beperkingen als gevolg van klachten aan het bekken en de benen
- onjuist is weergegeven in de FML van 27 januari 2011.
4.3. De Raad ziet in hetgeen is overwogen in 4.2.1 tot en met 4.2.3 aanleiding de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - te bevestigen.
4.4. Ten aanzien van appellants gronden tegen het besluit op bezwaar van 17 februari 2011 en in het bijzonder de in de FML van 27 januari 2011 opgenomen beperkingen in de rubrieken I en II, persoonlijk en sociaal functioneren, overweegt de Raad als volgt.
4.4.1. Concentreren en verdelen van de aandacht.
De deskundigen Sorgdrager en Hoencamp achten beiden de in de FML van 13 januari 2006 opgenomen beperkingen op de onderdelen concentreren en aandacht vasthouden, onvoldoende. Op het onderdeel concentreren is in de FML van 13 januari 2006 geen beperking aangenomen en is uitgegaan van de normaalwaarde: appellant kan de aandacht gedurende een half uur richten op een informatiebron. Bij de toelichting is vermeld: niet bovennormaal, dat wil zeggen niet langdurig achtereen complexe materie. Appellant heeft er op gewezen dat in de FML van 27 januari 2011 eveneens geen beperking is aangenomen en dezelfde toelichting is opgenomen. Hetzelfde geldt voor het onderdeel verdelen van de aandacht. Op dat onderdeel is in de FML van 13 januari 2006 geen beperking aangenomen en is uitgegaan van de normaalwaarde: appellant kan de aandacht alternerend richten op meerdere uiteenlopende informatiebronnen (zichzelf verplaatsen met de auto of fietsen in druk stadsverkeer). Bij de toelichting is vermeld: niet bovennormaal, dat wil zeggen niet teveel zaken tegelijk. In de FML van 27 januari 2011 is eveneens geen beperking aangenomen en dezelfde toelichting opgenomen.
4.4.2. De Raad volgt de bezwaarverzekeringsarts in het standpunt dat appellant op het onderdeel concentreren niet meer beperkt is dan de normaalwaarde. Appellant kan volgens deskundige Sorgdrager maximaal een half uur aaneengesloten lezen, de Raad leidt hieruit af dat appellant gedurende een half uur zijn aandacht kan richten op een informatiebron. Daar komt bij dat, zoals blijkt uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 14 februari 2011, in alle geduide functies de werkzaamheden een tijdspanne van concentreren kennen van enkele seconden tot enkele minuten. Een serie aaneengesloten handelingen voor het maken van een product is meestal niet langer dan 15 minuten achtereen. Daarmee wordt appellants belastbaarheid niet overschreden, ook niet als de belastbaarheid beperkter is dan in de FML van 27 januari 2011 is aangenomen, zoals appellant heeft betoogd.
Met betrekking tot het onderdeel verdelen van de aandacht is de Raad van oordeel dat, wat er ook zij van de vraag of appellant beperkter belastbaar moet worden geacht dan is neergelegd in de FML van 27 januari 2011, de bezwaararbeidsdeskundige gevolgd kan worden in het oordeel neergelegd in het rapport van 14 februari 2011 dat de geduide functies passend zijn omdat daarin geen sprake is van het verdelen van de aandacht.
4.5. Arbeidsduurbeperking
Deskundige Sorgdrager stelt dat sprake is van energieverlies. Deskundige Hoencamp stelt dat een urenbeperking zeker geïndiceerd is, alhoewel de deskundige de mate daarvan moeilijk acht in te schatten. In de FML van 27 januari 2011 is aangegeven dat appellant gemiddeld ongeveer acht uur per dag en 30 uur per week kan werken, waarbij in een toelichting is aangegeven dat appellant maximaal 35 uur per week kan werken. Appellant heeft betoogd dat deze beperkingen niet stroken met het standpunt van de deskundigen. Voorts stelt appellant dat een uitloop tot 35 uur per week niet in overeenstemming is met de door de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 28 april 2011 voorgestane extra rustdag/recuperatiedag per week. De Raad constateert dat de deskundigen geen maximaal aantal uren per dag of per week noemen. De Raad is van oordeel dat niet gesteld kan worden dat met gemiddeld 8 uur per dag en 30 uur per week geen recht is gedaan aan de standpunten van de deskundigen. Ten aanzien de stelling van appellant dat het absolute maximum van 35 uur per week zich niet verdraagt met een extra rustdag/recuperatiedag per week, overweegt de Raad dat de geduide functies een werkweek kennen van gemiddeld 32 uur of minder. Alleen één van de functies soldeerder in de sbc-code 111171 kent een gemiddelde werkweek van 32,50 uur. De Raad is van oordeel dat een werkweek met een dergelijk aantal arbeidsuren niet uitsluit dat appellant een dag thuis recupereert.
4.6. De Raad is tot het oordeel gekomen dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden om te oordelen dat appellant op 2 januari 2006 op medische gronden naar objectieve maatstaf gemeten in staat moet worden geacht de genoemde door de bezwaararbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen.
5. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het beroep tegen het besluit van 17 februari 2011 ongegrond verklaard dient te worden.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 17 februari 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2012.