ECLI:NL:CRVB:2012:BV6264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-518 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • H. Bolt
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van fysieke belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond werd verklaard. Appellant, die kampt met rug- en knieklachten, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn fysieke beperkingen zijn onderschat en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn psychische klachten. De rechtbank had eerder een orthopedisch chirurg als deskundige benoemd, die concludeerde dat de beperkingen van appellant zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) juist waren vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML aangepast op basis van de opmerkingen van de deskundige, maar het Uwv bleef bij de conclusie dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 3 februari 2012 behandeld. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft adequaat gereageerd op de bevindingen van de deskundige en de aanpassingen in de FML zijn voldoende gemotiveerd. De Raad concludeert dat appellant, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, in staat moet zijn de hem voorgehouden functies te vervullen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld, tot een totaalbedrag van € 1.518,-, te betalen aan de griffier van de Raad.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de appellant en de rol van deskundigen in het proces. De Raad heeft de argumenten van appellant niet overtuigend geacht en heeft de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv bevestigd.

Uitspraak

11/518 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 17 december 2010, 09/792 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij rapportages van een bezwaarverzekeringsarts van 16 maart 2011 en van een bezwaararbeidsdeskundige van 28 maart 2011, evenals een aangepaste FML van 17 maart 2011, zijn gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L.N. Hermans, kantoorgenoot van mr. Schoonbrood voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 15 april 2009 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 oktober 2008, waarbij appellant is meegedeeld dat voor hem vanaf 15 december 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Aan dit besluit ligt het standpunt van het Uwv ten grondslag dat appellant op 15 december 2008 ten gevolge van rug- en knieklachten beperkingen in de fysieke belastbaarheid ondervond voor het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden, verbonden aan voor hem geselecteerde functies, met welke werkzaamheden hij een zodanig inkomen kon verwerven dat geen verlies aan verdiencapaciteit resteert van 35% of meer.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 april 2009 ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft aanleiding gezien om orthopedisch chirurg J.H. Postma als deskundige te benoemen. Bij rapportage van 22 september 2010 komt Postma tot de conclusie dat hij zich doorgaans kan verenigen met de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts. In aanvulling op, dan wel in afwijking van, de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts heeft de deskundige aangegeven dat de slijtage van het mediale gewrichtscompartiment van de knie niet als licht te betitelen is, dat appellant tevens licht tot matig beperkt ten aanzien van de bewegelijkheid van de rug moet worden geacht, dat hij zwaarder beperkt moet worden geacht op de aspecten ‘frequent buigen tijdens het werk’ (4.11) en ‘gehurkt of geknield actief zijn’ (5.5) dan is aangegeven in de FML en voorts heeft de deskundige bij het aspect ‘frequent zware lasten hanteren tijdens het werk’(4.16) opgemerkt dat ook incidenteel 15 kg vermeden moet worden. Het rapport van de deskundige heeft de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gegeven tot het stellen van aanvullende beperkingen op de aspecten ‘buigen’ (4.10) en ‘knielen of hurken’ (4.22), zoals verwoord in de FML van 21 oktober 2010. De rechtbank heeft de door haar benoemde deskundige gevolgd en geoordeeld dat (mede) gelet op het rapport van de deskundige en het gegeven commentaar van de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellant, zoals verwoord in de FML van 21 oktober 2010, juist zijn vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor hem zijn. Vervolgens zijn de overige grieven van arbeidskundige aard door de rechtbank verworpen.
3.1. Gelet op het aanvullend beroepschrift en hetgeen ter zitting is verklaard wordt door appellant in hoger beroep het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag en, in het voetspoor daarvan, de medische geschiktheid van appellant voor de voor hem geselecteerde functies bestreden. Appellant stelt dat zijn fysieke beperkingen zijn onderschat en dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn psychische klachten. In dit verband is door appellant naar voren gebracht dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het rapport van de deskundige Postma. De FML van 21 oktober 2010 komt niet volledig tegemoet aan de bezwaren van de deskundige. Verder is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan het advies van de deskundige tot een nader onderzoek naar de psychische gesteldheid van appellant. Nu de FML niet juist is zijn de functies ook niet medisch passend te achten, aldus appellant. Ter onderbouwing van het hoger beroep is een brief van orthopedisch chirurg dr. E.J.P. Jansen van 25 mei 2011 en een brief van psycholoog-psychotherapeut in opleiding drs. A.M. van Dalen van 28 april 2011 overgelegd.
3.2. Naar aanleiding van het ingestelde hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts in de bevindingen en conclusies van de door de rechtbank geraadpleegde deskundige bij nader inzien aanleiding gevonden om de FML van 21 oktober 2010 enigszins bij te stellen door het toevoegen van aanvullende beperkingen op de aspecten ‘torderen’ (4.12) en ‘duwen of trekken’ (4.13). De aldus gewijzigde FML van 17 maart 2011 leidt volgens de bezwaararbeidsdeskundige evenwel niet tot een overschrijding van de belastbaarheid van appellant in de voor de schatting geselecteerde functies.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de uiteindelijk vastgestelde beperkingen van appellant zoals neergelegd in de FML van 17 maart 2011. De Raad overweegt hiertoe dat de bezwaarverzekeringsarts terdege rekening heeft gehouden met de op- en aanmerkingen van de door de rechtbank geraadpleegde deskundige Postma ten aanzien van de voor appellant vastgestelde fysieke belastbaarheid. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapporten van 19 oktober 2010 en 16 maart 2011 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd met welke wijzigingen in de FML aan de bevindingen en het oordeel van de deskundige ten aanzien van de van appellant te vergen fysieke belastbaarheid wordt tegemoetgekomen. De in hoger beroep overgelegde brief van orthopedisch chirurg Jansen van 25 mei 2011 werpt geen ander licht op de knieproblematiek van appellant ten tijde hier in geding. De Raad ziet voorts onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat bij de (bezwaar)verzekeringsarts ten aanzien van de datum in geding een onvolledig of onjuist beeld bestond omtrent de geestelijke gezondheidstoestand van appellant. De Raad overweegt in dit verband dat appellant op het spreekuur bij de verzekeringsarts, noch in zijn bezwaarschrift van 4 november 2008 en het aanvullend bezwaarschrift van 16 februari 2009 melding heeft gemaakt van psychische klachten. Voor het eerst op de hoorzitting in bezwaar op 3 maart 2009 is melding gemaakt van problemen met het geheugen. Uit de brief van de huisarts van 19 maart 2009 kan niet worden afgeleid dat appellant op de datum in geding psychische klachten ondervond. Appellant is voorts eerst in maart 2009 door de huisarts verwezen naar een psycholoog. Verder acht de Raad van betekenis dat de deskundige, die appellant op 22 juni 2010 heeft onderzocht, in zijn rapport te kennen geeft dat met name het laatste jaar, derhalve na de datum in geding, sprake is van door appellant te kennen gegeven psychische klachten. Bovendien acht de deskundige voor een verantwoorde beoordeling van de belastbaarheid op de datum 15 december 2008 een psychisch onderzoek niet noodzakelijk, doch geeft hij dit slechts in overweging. Ten slotte ziet de Raad in de in hoger beroep overgelegde brief van psycholoog-psychotherapeut in opleiding Van Dalen van 28 april 2011 onvoldoende aanknopingspunten voor een onjuiste inschatting van de psychische gezondheidstoestand van appellant ten tijde in geding.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 17 maart 2011 vastgestelde belastbaarheid moet appellant in staat zijn de hem voorgehouden functies, te weten wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050), parkeercontroleur (Sbc-code 342022) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), te vervullen. Met de gegeven toelichting in de rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundige van 27 oktober 2008, 14 april 2009, 13 oktober 2009, 22 oktober 2010 en 28 maart 2011 acht de Raad de passendheid van deze functies door het Uwv voldoende toegelicht.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van appellant tegen het besluit van 15 april 2009 ongegrond is verklaard, dient te worden bevestigd.
5. Nu in hoger beroep het Uwv de FML enigszins heeft aangepast en voorts nog een aanvullende arbeidskundige motivering heeft gegeven, zal het Uwv veroordeeld worden in de door appellant in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten en zal voorts bepaald worden dat aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht wordt vergoed. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, derhalve in totaal € 1.518,-. Nu in beroep en in hoger beroep een bewijs van toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is afgegeven, dient het bedrag van € 1.518,- te worden betaald aan de griffier van de Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.518,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(De griffier is buiten staat te tekenen.)
CVG