11/3831 WAO en 11/3832 WAO
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2011, 10/5964 en 10/5966 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 2 maart 2012
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft het Uwv bij brief van 14 november 2011 enige vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2012. Namens appellant is verschenen dr. mr. E. Tahitu, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
1.1. Appellant is werkzaam geweest in verschillende functies, onder meer als beveiligingsbeambte en als stukadoor. Nadat hij zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet had ziek gemeld wegens diverse klachten, heeft het Uwv aan appellant met ingang van 6 oktober 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 17 januari 2007 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van
18 januari 2007 herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling van een verzekeringsarts ten grondslag, volgens welke er bij appellant sprake is van beperkingen in verband met pijn in de rechter schouder, chronische aspecifieke rugklachten, chronische astmatische bronchitis, surmenage/aanpassingsstoornis, hypertensie, oogklachten en buikklachten door “hernia in epigastrio”. Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd, volgens welke er met inachtneming van die beperkingen sprake is van geschiktheid voor een aantal functies, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van ongeveer 30%. Dit besluit is gebaseerd op het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit (aSB).
1.3. Het namens appellant tegen het besluit van 17 januari 2007 gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van
1 oktober 2007 ongegrond verklaard.
1.4. In het kader van de eenmalige herbeoordeling op grond van het Schattingsbesluit, zoals dat luidde tot 1 oktober 2004 (oSB), heeft het Uwv bij besluit van 1 oktober 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 februari 2007 ongewijzigd vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 4 maart 2008 ongegrond verklaard.
1.5. Bij uitspraak van 25 maart 2010 heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de beslissingen op bezwaar van
1 oktober 2007 en 4 maart 2008 gegrond verklaard met vernietiging van deze besluiten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er reden was voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 juli 2006 beschreven beperkingen van appellant, omdat er sprake was van een discrepantie tussen de bevindingen en beperkingen als beschreven in de rapportages van de verzekeringsartsen en de FML.
1.6. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 29 oktober 2010 nieuwe besluiten op bezwaar genomen (bestreden besluiten), waarbij de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 17 januari 2007 en 1 oktober 2007 opnieuw ongegrond zijn verklaard. Aan de bestreden besluiten liggen nadere rapportages van de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek en de bezwaararbeidsdeskundige
G.J.W. van der Hulst ten grondslag.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de voor hem geldende fysieke en psychische beperkingen niet op de juiste wijze zijn vastgesteld en dat hij niet in staat is de geduide functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 18 januari 2007 en 22 februari 2007 terecht heeft vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vragen of het Uwv in voldoende mate rekening heeft gehouden met de toen voor appellant geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid en of appellant toen in staat was te achten de hem voorgehouden functies te vervullen.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten op een zorgvuldige medische grondslag berusten. Daarbij acht de Raad van belang dat de bezwaarverzekeringsarts Koek in haar rapportages van september 2010 aandacht heeft besteed aan alle door appellant genoemde fysieke en psychische klachten en vervolgens gemotiveerd heeft te kennen gegeven tot welke beperkingen deze klachten aanleiding geven. Zij heeft daarbij ook rekening houden met de beschikbare medische informatie uit de behandelende sector. Verder heeft Koek desgevraagd uitgebreid toegelicht waarom de bij appellant gesignaleerde “links-rechtsverschillen” niet steeds op dezelfde wijze in de FML zijn vermeld. De Raad ziet in de overige in het dossier aanwezige medische stukken geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door Koek vastgestelde FML. Appellant heeft in hoger beroep ook geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid.
4.3. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant gebaseerd op de functies productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043), chauffeur bijzonder vervoer (sbc-code 282101) en magazijn, expeditiemedewerker (sbc-code 111220). In zijn rapportage van 25 oktober 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige Van der Hulst uitgebreid gemotiveerd dat, rekening houdend met de voor appellant geldende beperkingen, deze functies voor hem geschikt zijn te achten. Daarbij is tevens aandacht besteed aan diverse signaleringen bij deze functies. Vervolgens heeft Van der Hulst desgevraagd nog een nadere toelichting gegeven ten aanzien van het belastingsaspect “stof, rook, gassen en dampen” in de functies. In overleg met de bezwaarverzekeringsarts Koek is hij daarbij tot de conclusie gekomen dat de functies geschikt zijn te achten voor appellant. De Raad ziet geen aanleiding deze toelichting in twijfel te trekken. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is opgemerkt heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen, nu appellant bij de bespreking van de functies is uitgegaan van een zwaardere belasting in de functies ten aanzien van stof, rook, gassen en dampen dan uit de beschrijvingen van de functies blijkt en tevens is uitgegaan van verdergaande beperkingen dan in de FML vermeld. De Raad is derhalve van oordeel dat het Uwv bij de bestreden besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 januari 2007 en 22 februari 2007 terecht
- ongewijzigd - heeft vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%.
4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Nu het Uwv in hoger beroep nog een motivering ten aanzien van een signalering bij de functies heeft gegeven acht de Raad termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 437,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.311,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.311,-.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en D.J. van der Vos als leden in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2012.