ECLI:NL:CRVB:2012:BV8298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1525 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van hernieuwde aanvraag om uitbreiding van de huishoudelijke hulp op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een hernieuwde aanvraag van appellant om uitbreiding van de huishoudelijke hulp. Appellant, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had verzocht om uitbreiding van de huishoudelijke hulp naar acht uur per week. Dit verzoek was eerder door verweerder, de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, afgewezen op basis van een besluit van 11 november 2010. De Raad van Bestuur had geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp per week.

De Raad overwoog dat de geneeskundig adviseurs op basis van medische informatie hadden vastgesteld dat appellant in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren en dat er geen sprake was van (zelf)verwaarlozing of chaos in het huishouden. De Raad bevestigde dat de medische adviezen voldoende grondslag boden voor het bestreden besluit en dat de richtlijn van verweerder, die onder andere rekening houdt met de leeftijd en gezondheidssituatie van de betrokkene, correct was toegepast.

De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken, ook al had appellant te maken met het overlijden van zijn echtgenote, die voorheen huishoudelijke hulp ontving. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat appellant in de toekomst een nieuwe aanvraag kan indienen indien zijn situatie verandert.

Uitspraak

11/1525 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
en
de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 8 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), is in deze zaak de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de plaats getreden van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 februari 2011, kenmerk BZ01261890 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2012. Daar is appellant in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Met ingang van 1 oktober 1994 is aan appellant onder meer toegekend een vergoeding van (extra) huishoudelijke hulp van eenmaal per week een halve dag.
1.2. Bij hernieuwde aanvraag van augustus 2010 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de huishoudelijke hulp naar acht uur per week, welk verzoek verweerder bij besluit van 11 november 2010 heeft afgewezen. Het bezwaar tegen die afwijzing is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen er geen medische noodzaak bestaat voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp per week.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Op grond van het bepaalde in artikel 20 van de Wuv worden, indien de vervolgde wegens ziekten of gebreken welke door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd geneeskundige behandeling en verpleging behoeft, de daaraan verbonden ten laste van de vervolgde blijvende noodzakelijke kosten, alsmede de daarmee direct verband houdende extra kosten voor noodzakelijke voorzieningen, volledig vergoed.
2.2. Bij het beantwoorden van de vraag of er een medische noodzaak bestaat voor het uitbreiden van de eerder toegekende huishoudelijke hulp hanteert verweerder een richtlijn. Die richtlijn houdt onder meer in dat een vergoeding voor meer dan vier uren huishoudelijke hulp kan worden verleend, indien (bij personen van 70 jaar en ouder) de betrokkene gelet op zijn gehele gezondheidssituatie is beperkt in het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden of als de causale psychische klachten bij de betrokkene leidt tot ernstige (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag.
2.3. Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerder berust op een tweetal medische adviezen waarbij is betrokken de ontvangen informatie van de huisarts, cardioloog en psycholoog. Op basis van die informatie hebben de geneeskundig adviseurs geconcludeerd dat appellant in staat wordt geacht om lichte huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren en dat niet is gebleken van (zelf)verwaarlozing of chaos in het huishouden als gevolg van de psychische klachten.
2.4. Naar het oordeel van de Raad boden deze medische adviezen voldoende grondslag voor het bestreden besluit. Zij zijn zorgvuldig opgesteld en in overeenstemming met de feiten zoals deze uit de gedingstukken naar voren komen. Zo heeft appellant aangegeven dat hij nog boodschappen kan doen, opruimt, planten water geeft en (een beetje) kookt. De grootte van de woning en het moeten onderhouden van een tuin zijn door verweerder op goede gronden niet aangemerkt als (medische) redenen om tot uitbreiding van de huishoudelijke hulp over te gaan.
2.5. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet onverkort aan zijn beleid had mogen vasthouden zijn niet naar voren gekomen. Door het overlijden van de echtgenote ziet appellant zich weliswaar geconfronteerd met het wegvallen van de voorheen aan zijn echtgenote toegekende uren aan huishoudelijke hulp, maar daarin heeft verweerder geen reden hoeven zien om van het beleid af te wijken.
2.6. Opgemerkt wordt nog dat indien appellant meer beperkingen gaat ondervinden in het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, het hem vrij staat om die reden bij verweerder een nieuwe aanvraag in te dienen.
2.7. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2012.
(get.) R. Kooper.
(get.) R.L.G. Boot.
HD