ECLI:NL:CRVB:2012:BW0190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-633 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om terug te komen op eerdere afwijzing van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een aanvraag had ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerdere weigering van zijn WAO-uitkering. De appellant had eerder, op 20 oktober 2009, het Uwv verzocht om terug te komen van een besluit van 10 oktober 1996, waarin zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was afgewezen. Het Uwv had deze nieuwe aanvraag aangemerkt als een herhaalde aanvraag, maar omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren, werd de aanvraag op 6 november 2009 afgewezen.

De appellant ging in bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 5 januari 2010 ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij nog steeds ziek was en recht had op een WAO-uitkering. De Raad overwoog dat het Uwv, gezien de eerdere afwijzing, bevoegd was om het onderzoek te beperken tot de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden waren. De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken om de aanvraag af te wijzen. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/633 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2010, 10/447 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 28 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. H. ten Brinke.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Appellant heeft op 20 oktober 2009 - opnieuw - het Uwv verzocht terug te komen van de eerdere weigering bij besluit van 10 oktober 1996 om aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden, heeft het Uwv deze aanvraag bij besluit van 6 november 2009 afgewezen.
1.3. Het tegen het besluit van 6 november 2009 gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 5 januari 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen, onder verwijzing naar artikel 4:6, eerste lid, van de Awb en de vaste rechtspraak van de Raad, dat de rechterlijke toetsing zich in eerste instantie beperkt tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant in zijn verzoek dat heeft geleid tot het besluit van 6 november 2009 geen nieuw gebleken feiten en omstandigheden als bedoeld in
artikel 4:6 van de Awb ten grondslag gelegd. Het Uwv was derhalve bevoegd het verzoek van appellant af te wijzen onder verwijzing naar de eerdere besluitvorming.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij verwacht een WAO-uitkering te kunnen ontvangen omdat hij nog steeds ziek is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het Uwv was, nu het hier een aanvraag betreft na een eerdere afwijzende beslissing, in het licht van artikel 4:6 van de Awb bevoegd om het onderzoek te beperken tot de vraag of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden door appellant bij de aanvraag zijn vermeld.
4.2. Evenals de rechtbank - en op de door haar in de aangevallen uitspraak aangegeven gronden - is de Raad van oordeel dat appellant bij zijn aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft gesteld.
4.3. Hieruit volgt dat het Uwv bevoegd was het verzoek van appellant af te wijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzingen. Niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.4. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E. Heemsbergen.
TM