10/1352 WWB-T
10/1353 WWB-T
T U S S E N U I T S P R A A K
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 februari 2010, 09/1166 en 09/1167 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert (college)
Datum uitspraak: 10 april 2012
Namens appellanten heeft J. Klaus hoger beroep ingesteld. Bij brief van 5 juli 2010 heeft hij vervolgens medegedeeld niet meer als gemachtigde te zullen optreden in de onderhavige procedure.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Lemmen, advocaat. Namens appellante is mr. Lemmen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.C. van der Haar.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellanten is met ingang van 4 mei 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden toegekend.
1.2. Op 18 december 2007 heeft de politie in de berging achter de woonwagen van appellanten een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 290 hennepplanten van circa 65 cm hoog. Naar aanleiding hiervan heeft de sociale recherche Nederweert een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader heeft sociaal rechercheur P.J.G. Smeets (Smeets) een berekening gemaakt van de benadeling van de gemeente Nederweert. Smeets is er, op grond van de processen verbaal van de politie van 24 december 2007 en 23 januari 2008, bij zijn berekening vanuit gegaan dat appellanten ten minste twee oogsten hebben gehad en dat de door de politie aangetroffen planten zes weken oud waren. Uitgaande van een kweekcyclus van tien weken en een voorbereidingsfase van twee weken conform de standaardberekeningen van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie, heeft Smeets de periode van bedrijfsvoering, inclusief voorbereidingen, vastgesteld op een periode van 28 weken, van 4 juni 2007 tot en met 17 december 2007. Deze bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 18 november 2008.
1.3. Bij besluiten van 12 januari 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 21 juli 2009 (bestreden besluiten) heeft het college de bijstand van appellanten over de periode van 4 juni 2007 tot en met 17 december 2007 herzien (lees: ingetrokken). Daartoe is overwogen dat over die periode wegens het exploiteren van danwel het verwerven van inkomsten uit de kweek van hennep het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellanten hebben de op hen rustende inlichtingenverplichting van artikel 17 van de WWB geschonden aangezien zij de exploitatie van de hennepkwekerij en de daarmee verworven inkomsten niet aan het college hebben gemeld. Het college heeft de gemaakte kosten van de ten onrechte verleende bijstand over genoemde periode tot een bedrag van € 9.850,05 bruto van hen teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en hebben, samengevat, aangevoerd dat de aangetroffen hennepkwekerij geen professionele kwekerij betrof. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat de periode gedurende welke de hennepkwekerij in werking is geweest, onjuist is vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat de politie op 18 december 2007 in de berging achter de woonwagen van appellanten een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. De omvang van deze kwekerij, de inrichting en de aangetroffen apparatuur bieden voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat er sprake is geweest van een professionele kwekerij.
4.2. Uit het proces-verbaal van de politie van 23 december 2007 blijkt dat het aangetroffen filterdoek donkergrijs was verkleurd, wat duidt op langdurig gebruik. De politie heeft geconstateerd dat het filterdoek wit was op het moment dat het werd bevestigd. Op de gebruikte plantenpotten was een dikke laag kalkaanslag aanwezig, wat eveneens duidt op langdurig gebruik. De aangetroffen houten balken waren verkleurd, twee schaartjes waren sterk vervuild met harsaanslag van de hennepplanten, er werden daarnaast resten van hennepplanten aangetroffen, een aangebroken jerrycan met daarin groeimiddel, aangebroken zakken met groei- danwel bloeimiddelen, reserveonderdelen voor de elektrische installatie van de hennepkwekerij, 1020 gram gedroogde henneptoppen alsmede 58 stuks uitgedroogde stekjes van hennepplanten. Voorts zijn aangetroffen vijf vuilniszakken met afval van hennepplanten en vijf afsluitbare tonnen met resten van hennepplanten. Gelet op het vorenstaande bieden de onderzoeksbevindingen voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat tenminste twee oogsten hebben plaatsgehad. Appellant heeft ter zitting bij de Raad bevestigd dat de voorbereiding van de hennepkwekerij twee weken heeft gevergd. Dat een hennepplant is volgroeid na circa negen weken, hebben appellanten niet betwist. De Raad stelt vast dat gelet op vorenstaande gesteld kan worden dat appellanten de kwekerij in ieder geval gedurende 22 weken hebben voorbereid en geëxploiteerd.
4.3. De onderzoeksgegevens bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van het college dat de op 18 december 2007 aangetroffen planten zes weken oud zouden zijn. Het college baseert dit standpunt uitsluitend op het proces-verbaal van het verhoor van appellant op 18 december 2007, waarin de verbaliserende politieagenten appellant hebben voorgehouden dat zij schatten dat de aanwezige planten al een week of zes á zeven weken oud zijn. Dit heeft appellant ontkend en verklaard dat ze twee, hooguit drie weken oud zijn. Enige onderbouwing van die schatting is in de gedingstukken niet te vinden. Nu appellanten dit uitdrukkelijk betwisten en hebben aangevoerd dat hennepplanten in een beduidend kortere tijd dan zes weken de hoogte van 65 cm kunnen bereiken, berust het standpunt van het college dat de aangetroffen planten een groei van zes weken hebben doorgemaakt niet op een draagkrachtige motivering. Dat betekent dat de bestreden besluiten niet op een deugdelijke motivering berusten. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.4. In dit geval ziet de Raad, gelet op het gegeven dat thans te weinig gegevens beschikbaar zijn om zelf in de zaak in te voorzien, aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het college op te dragen het gebrek in de besluiten op bezwaar van 21 juli 2009 te herstellen, met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
De Centrale Raad van Beroep;
draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in de besluiten op bezwaar van 21 juli 2009 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2012.