als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], (verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
de commandant Koninklijke Marechaussee (commandant)
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 oktober 2011, 11/6022 en 11/6023 (aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 10 april 2012
De commandant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. H.J.G. Dudink, advocaat. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Botman en mr. J. van de Ruit.
1. Op grond van de gedingstukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoeker was werkzaam als [functie] bij de brigade operationele ondersteuning van het district Koninklijke Marechaussee Schiphol. De functieduur van deze functie van verzoeker is op 1 november 2010 verstreken en niet verlengd.
1.2. Bij besluit van 15 november 2010 is verzoeker drie maanden na het beëindigen van de functieduur van zijn functie, met ingang van 1 februari 2010 aangewezen als herplaatsingskandidaat in de zin van het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK).
1.3. Bij besluit van 20 juni 2011 is het bezwaar van verzoeker gericht tegen het besluit van 15 november 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) het beroep van verzoeker tegen het besluit van 20 juni 2011 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de commandant opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en bepaald dat de commandant verzoeker behandelt als ware hij geen herplaatsingskandidaat tot zes weken na bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat de commandant niet heeft gemotiveerd waarom verzoeker, kennelijk in afwijking van het beleid inzake stafadjudanten, zoals dat is neergelegd in de nota van 13 maart 2008, P/2008006877 (nota) en een tweetal nota’s uit 2004, is aangewezen als herplaatsingskandidaat.
2.1. Bij het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 28 november 2011 heeft de commandant het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2010 wederom ongegrond verklaard. Hierbij is het standpunt ingenomen dat verzoeker aan het einde van de duur van zijn functievervulling nooit heeft gesolliciteerd op stafadjudantenfuncties, terwijl er toch meerdere vacatures waren. Logischerwijs treedt dan het SBK in werking. Dit proces van het SBK verloopt met inachtneming van de nota.
3. Verzoeker kan zich ook met dit besluit niet verenigen. Hij heeft in verband daarmee het verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek strekt ertoe de werking van het besluit van 28 november 2011 te schorsen, tot het moment waarop door de Raad in de hoofdzaak uitspraak is gedaan.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ook indien, zoals in dit geval, in een aanhangig hoger beroep met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19 van de Awb - naar alle waarschijnlijkheid - mede betrokken zal worden een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen nieuw besluit waarmee niet is tegemoetgekomen aan het bezwaar van de belanghebbende, kan ter zake van dat besluit de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen.
4.2. Het besluit van 28 november 2011 is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak dient, nu ter zake geen schorsende werking is verzocht, bij de beoordeling van het onderhavige verzoek als een gegeven te worden beschouwd. Ter beoordeling staat dan of het in redelijke mate waarschijnlijk is dat het nieuwe besluit in rechte geen stand houdt. Daarbij wordt opgemerkt dat het oordeel hierover een voorlopig karakter draagt en niet bindend is voor de uitspraak van de Raad in de hoofdzaak.
4.3. Het door verzoeker aangeduide spoedeisend belang is gelegen in de onwenselijkheid van het zich te lang niet bevinden in zijn werkomgeving als stafadjudant.
4.4. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat uit de stukken naar voren komt dat verzoeker met ingang van 9 januari 2012 met terugwerkende kracht tot 1 februari 2011 is geplaatst op een stafadjudantenstoel. De commandant heeft ter zitting te kennen gegeven dat deze functietoewijzing via het reguliere functietoewijzingsproces heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat er op dit moment geen sprake is van een situatie waarin verzoeker zich buiten de werkomgeving als stafadjudant zou bevinden. Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht inzake het binnen afzienbare tijd vervallen van deze functie, acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Niet is gebleken dat het onderdeel waar verzoeker momenteel geplaatst is, wordt opgeheven. Het ter zitting naar voren gebrachte stuk van de P&O-adviseur van de eenheid van verzoeker geeft daarover geen uitsluitsel. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening ontbreekt.
4.5. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2012.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.