[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 april 2011, 10/995 en 10/1570 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 25 april 2012
Namens appellante heeft mr. B.E. Crone, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
1.1. Bij besluit van 15 februari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 2 februari 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 29 juni 2010 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen geschikt is de haar voorgehouden functies te vervullen.
1.2. Naar aanleiding van de ziekmelding van appellante met ingang van 21 april 2010 heeft het Uwv bij besluit van 9 juni 2010 geweigerd met ingang van 21 april 2010 een uitkering op grond van de Ziektewet toe te kennen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 12 oktober 2010 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen, die aan de schatting per 2 februari 2010 ten grondslag zijn gelegd.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten bij de aangevallen uitspraken ongegrond verklaard.
2.1. Met betrekking tot bestreden besluit 1 heeft de rechtbank overwogen dat zij gelet op alle voorhanden medische gegevens geen aanknopingspunten heeft gevonden om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De informatie van de behandelend sector is uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling meegenomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld. De rechtbank is verder van oordeel dat de in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellante in medisch opzicht in staat is tot het vervullen van de geduide functies en daarmee tenminste 65% van het zogenoemde maatmaninkomen kan verdienen.
2.2. Ook met betrekking tot bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. Op grond van de beschikbare medische gegevens is de rechtbank van oordeel dat moet worden vastgesteld dat appellante met ingang van
21 april 2010 op medische gronden niet ongeschikt was de in het kader van de Wet WIA-beoordeling geduide functies te verrichten.
3. Appellante heeft in hoger beroep volstaan met een verwijzing naar hetgeen in beroep is aangevoerd en heeft haar standpunt gehandhaafd dat zij vanwege haar klachten meer beperkt is dan door het Uwv per de data in geding is aangenomen. Ook heeft zij in hoger beroep haar arbeidskundige bezwaren tegen bestreden besluit 1 gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot bestreden besluit 1 verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft hij de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd noch is nieuwe medische informatie ingebracht. Het hoger beroep heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel geleid.
4.2. Met betrekking tot bestreden besluit 2 stelt de Raad vast dat appellante in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank op dit punt geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in 4.1 onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat bestreden besluit 2 in rechte stand houdt.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
- bevestigt de aangevallen uitspraken.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012.