ECLI:NL:CRVB:2012:BW4180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/571 WAO + 11/2071 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een WAO-uitkering had aangevraagd. De appellant, werkzaam als bouwvakhelper, meldde zich op 3 september 2001 ziek met klachten gerelateerd aan de bijholte, hoofdpijn en maag-, buik- en darmklachten. Hij ontving een uitkering op basis van de Ziektewet, maar werd per 6 maart 2002 door een verzekeringsarts geschikt verklaard voor het verrichten van zijn arbeid. Het Uwv weigerde vervolgens de WAO-uitkering, omdat de appellant niet gedurende 52 weken arbeidsongeschikt was geweest, wat een voorwaarde was voor toekenning van de uitkering.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, omdat hij geen bezwaargrond had aangevoerd. In hoger beroep stelde de appellant dat zijn klachten verergerd waren en dat hij geen werk en inkomen had. De Raad oordeelde dat het Uwv in het hoger beroep een nieuw besluit op bezwaar had genomen, waarbij het bezwaar van de appellant alsnog ontvankelijk maar ongegrond werd verklaard. Dit betekende dat het eerdere besluit van het Uwv niet langer als juist werd beschouwd.

De Raad concludeerde dat de appellant niet aan de voorwaarden voor de WAO-uitkering voldeed, omdat hij niet gedurende de vereiste periode arbeidsongeschikt was geweest. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. De Raad wees erop dat de appellant geen bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij wel 52 weken arbeidsongeschikt was geweest, en dat de medische rapporten van de behandelend specialisten geen ernstige psychische aandoeningen aantoonden op de datum in geding.

Uitspraak

11/571 en 11/2071 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2010, 10/1603 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 18 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en tevens een nieuw besluit op bezwaar van 28 maart 2011 naar de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2012. Appellant was niet aanwezig. Het Uwv is met voorafgaand bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, werkzaam als bouwvakhelper, heeft zich op 3 september 2001 ziek gemeld met klachten inzake de bijholte, hoofdpijn en maag-, buik- en darmklachten. Terzake heeft hij een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Na onderzoek door een verzekeringsarts, die heeft vastgesteld dat de bijholteklachten niet meer op de voorgrond stonden en de buikklachten door de voorgeschreven medicijnen verminderd waren, is appellant per 6 maart 2002 geschikt verklaard voor het verrichten van zijn arbeid. Vervolgens is hem bij besluit van 8 maart 2002 per laatstgenoemde datum verdere
ZW-uitkering geweigerd. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is, na rapportage door de bezwaarverzekeringsarts J.H. de Bruine, bij besluit van 18 september 2002 ongegrond verklaard.
2.1. Eerst bij brief van 20 juni 2007 van M. Gijzen, maatschappelijk werker verbonden aan de kliniek Bavo Europoort te Rotterdam, is beroep ingesteld tegen het besluit van 18 september 2002. In deze brief heeft zij aangegeven dat appellant op 5 februari 2007 in de kliniek is opgenomen in verband met een paniekstoornis en agorafobie. Tevens vermeldt zij dat duidelijk is geworden dat appellant al veel langer lichamelijke klachten heeft en in 2002 bij verschillende artsen in behandeling was. Ook waren er toen al klachten van psychische aard, die wellicht niet direct zijn opgemerkt, omdat appellant de neiging heeft zijn psychische klachten te vertalen in lichamelijke klachten.
2.2. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 5 oktober 2007, 07/2247, het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat M. Gijzen voornoemd, ook na herhaalde uitnodiging daartoe, heeft verzuimd een machtiging over te leggen waaruit blijkt dat zij gemachtigd was om namens appellant beroep in te stellen. Bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2008, 07/2247, is het verzet tegen de uitspraak van 5 oktober 2007 ongegrond verklaard (waarbij tevens is overwogen dat het beroep met ruime overschrijding van de termijn is ingesteld).
3. Appellant heeft vanuit Marokko bij brief van 9 september 2009 verzocht hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Bij besluit van 11 november 2009 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat appellant per 3 september 2001 niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 maart 2010 (bestreden besluit 1) niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij, ook na een verzoek om dit verzuim te herstellen, geen gronden voor zijn bezwaar had aangevoerd.
4. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij geen enkele bezwaargrond naar voren heeft gebracht.
5. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij nog steeds (en met name ook na 6 maart 2002) ziek is, dat zijn klachten erger zijn geworden en dat hij geen werk en geen inkomen heeft.
6.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2. De Raad stelt voorop dat als hiervoor vermeld het Uwv gedurende het hoger beroep bij besluit van 28 maart 2011 (bestreden besluit 2) een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, waarbij het bezwaar van appellant alsnog ontvankelijk, maar ongegrond is verklaard. Dit betekent dat het Uwv het bestreden besluit 1 ook zelf niet langer meer juist acht. Dit besluit alsmede de aangevallen uitspraak waarbij het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond is verklaard, dienen dan ook vernietigd te worden. Nu het Uwv met het bestreden besluit 2 niet (geheel) aan het bezwaar respectievelijk beroep van appellant tegemoet is gekomen, zal de Raad met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19, in verbinding met 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ook een oordeel geven over het bestreden besluit 2.
6.3. Bestreden besluit 2 is gebaseerd op de stelling dat appellant per 3 september 2001 niet gedurende 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, hetgeen toentertijd een voorwaarde was voor toekenning van WAO-uitkering. Dit impliceert dat appellant op en na 6 maart 2002 niet ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid welke arbeidsongeschiktheid ook niet binnen vier weken nadien is ontstaan. Door appellant zijn noch in beroep noch in hoger beroep stukken overgelegd die zijn stelling, dat hij wel 52 weken arbeidsongeschikt zou zijn geweest, ondersteunen. Het beroep van appellant slaagt dan ook niet. Daarbij wijst de Raad erop, dat de bezwaarverzekeringsarts, die rapporteerde voorafgaand aan het besluit van 18 september 2002, de beschikking had over rapporten van twee behandelend specialisten van appellant. De internist
H.S.L.M. Tjen vermeldt in zijn rapport van 28 mei 2002 dat de buikklachten van appellant door de voorgeschreven medicijnen minder zijn geworden en dat hij bijgevolg uit controle is ontslagen. De neuroloog L.H. Penning de Vries-Bos geeft aan dat op haar terrein geen bijzondere afwijkingen zijn gevonden behoudens een cervicobrachialgie. De bezwaarverzekeringsarts vermeldt eveneens dat aan appellant weliswaar medio juli 2002 door de huisarts anti-depressiva zijn voorgeschreven, maar dit dateert van na de datum in geding (en betekent overigens ook niet zonder meer dat, althans op de datum in geding, van een ernstige psycho-pathologie sprake was). Dat appellant in 2007 in de Bavo-kliniek is opgenomen maakt dit niet anders, waarbij aangetekend moet worden dat het Uwv onbetwist heeft gesteld dat appellant toen reeds niet meer voor de WAO verzekerd was.
6.4. Hetgeen onder 6.3 is overwogen betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
7. Voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012.
(get.) J. Riphagen.
(get.) K.E. Haan.
GdJ