ECLI:NL:CRVB:2012:BW4180
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een WAO-uitkering had aangevraagd. De appellant, werkzaam als bouwvakhelper, meldde zich op 3 september 2001 ziek met klachten gerelateerd aan de bijholte, hoofdpijn en maag-, buik- en darmklachten. Hij ontving een uitkering op basis van de Ziektewet, maar werd per 6 maart 2002 door een verzekeringsarts geschikt verklaard voor het verrichten van zijn arbeid. Het Uwv weigerde vervolgens de WAO-uitkering, omdat de appellant niet gedurende 52 weken arbeidsongeschikt was geweest, wat een voorwaarde was voor toekenning van de uitkering.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, omdat hij geen bezwaargrond had aangevoerd. In hoger beroep stelde de appellant dat zijn klachten verergerd waren en dat hij geen werk en inkomen had. De Raad oordeelde dat het Uwv in het hoger beroep een nieuw besluit op bezwaar had genomen, waarbij het bezwaar van de appellant alsnog ontvankelijk maar ongegrond werd verklaard. Dit betekende dat het eerdere besluit van het Uwv niet langer als juist werd beschouwd.
De Raad concludeerde dat de appellant niet aan de voorwaarden voor de WAO-uitkering voldeed, omdat hij niet gedurende de vereiste periode arbeidsongeschikt was geweest. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. De Raad wees erop dat de appellant geen bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij wel 52 weken arbeidsongeschikt was geweest, en dat de medische rapporten van de behandelend specialisten geen ernstige psychische aandoeningen aantoonden op de datum in geding.