[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 maart 2011, 10/2922 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2012
Namens appellant heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, gevestigd te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn de gronden van het hoger beroep nader aangevuld en zijn nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Heek. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.J. Belder.
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 28 juni 2010 (bestreden besluit). Bij het bestreden besluit heeft het Uwv, onder gegrond verklaring van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 januari 2010, appellant met ingang van 18 mei 2009 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat er, gelet op vooral de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, geen redenen bestaan om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per 18 mei 2009, zoals verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juli 2009.
1.3. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zijn gebaseerd op een onvolledig of onzorgvuldig onderzoek, tot welk onderzoek behoorde kennisname van informatie van onder meer de behandelende reumatoloog en de huisarts van appellant.
1.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd dat er geen redenen zijn om appellant verdergaand beperkt te achten dan is neergelegd in de FML van 14 juli 2009, waarin rekening is gehouden met een verminderde belastbaarheid als gevolg van de rugklachten van appellant. Appellant heeft de eigen andersluidende stelling, aldus de rechtbank, ook niet met medische gegevens onderbouwd.
1.5. Evenzeer heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gemotiveerd dat er geen reden is om per de datum in geding beperkingen voor appellant aan te nemen in verband met spanningsklachten, zoals hij in beroep, onder verwijzing naar onder meer een brief van de psycholoog M. Albers, heeft bepleit.
1.6. Gegeven haar oordeel dat de belastbaarheid van appellant per de datum in geding niet onjuist is vastgesteld, heeft de rechtbank zich ook kunnen verenigen met de aan de onderhavige schatting als voor appellant passende arbeidsmogelijkheden ten grondslag gelegde functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft volgens de rechtbank voldoende onderbouwd dat de belasting van die functies, ondanks de daarbij voorkomende signaleringen, binnen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid blijft, ook op de door appellant bekritiseerde aspecten fijne motoriek en tillen.
2.1. Appellant heeft in hoger beroep in de eerste plaats verwezen naar de bezwaren en gronden die hij heeft aangevoerd in de bezwaarprocedure en in beroep.
2.2. Onder verwijzing naar de brief van GZ-psycholoog Albers van 27 oktober 2010, heeft hij staande gehouden dat er voldoende aanleiding is om hem meer beperkt te achten, in het bijzonder in zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Zijn belastbaarheid is dusdanig wisselend volgens appellant, dat hij niet in staat is voltijds en duurzaam arbeid te verrichten.
2.3. Daarnaast is volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met de lichamelijke klachten, die hij in de vorm van in het bijzonder stijfheid van en pijn in de rug, ondervindt als gevolg van de aandoening DISH. Appellant doet hierbij een beroep op een schrijven van 24 februari 2012 van zijn behandelende fysiotherapeut. Appellant houdt ten slotte ook staande dat hij ten onrechte in staat is geacht om de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de geduide functies.
3.1. De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop door haar gebaseerde oordeel. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
3.2. Wat betreft het herhaalde beroep van appellant op het schrijven van psycholoog Albers, wijst de Raad hierbij op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 5 januari 2011. Daarin geeft de bezwaarverzekeringsarts aan dat het schrijven van Albers dateert van ruim na de datum in geding, nu de intake eerst plaatsvond in oktober 2010. Mede gelet hierop, maar ook op de door Albers bij appellant vastgestelde niet-chronische depressieve stoornis, kan op grond van het schrijven van Albers niet worden geconcludeerd dat voor appellant op de datum in geding relevante beperkingen op het psychische vlak aan de orde waren.
3.3. Voor zover appellant op de datum in geding te kampen had met klachten van psychische aard, ging het daarbij, naar de bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd op basis van informatie van appellants huisarts, om spanningsklachten, waarvoor geen psychomedicatie is vereist. Voorts neemt de Raad in aanmerking dat, naar ook door de bezwaarverzekeringsarts is aangegeven, bij onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts bij appellant geen aanwijzingen voor een depressieve stoornis zijn gevonden.
3.4. Wat betreft de door appellant bepleite zwaardere beperkingen, daarbij inbegrepen een urenbeperking, in verband met de aandoening DISH, verwijst de Raad naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 9 augustus 2011. Hierin stelt deze dat appellant de eigen opvatting ter zake niet met medische gegevens onderbouwt. Daarnaast wordt erop gewezen dat in de FML de door de behandelende reumatoloog vastgestelde DISH en de daaruit voortvloeiende beperkingen geheel zijn geaccepteerd. Voor een verdere aanpassing van de FML wordt door de bezwaarverzekeringsarts geen reden gezien. De Raad heeft geen aanknopingspunten om de bezwaarverzekeringsarts in evenvermelde beschouwingen en conclusies niet te volgen. Daarbij neemt de Raad nog in aanmerking dat het door appellant in hoger beroep in de procedure gebrachte schrijven van zijn fysiotherapeut zulke aanknopingspunten ook niet bevat, reeds nu blijkens dat schrijven het eerste consult bij die fysiotherapeut plaatsvond op 13 juli 2011, derhalve zeer ruim na de datum in geding.
3.5. Ten slotte heeft ook de Raad geen aanleiding om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, waartegen in hoger beroep geen nieuwe gronden zijn aangevoerd, niet als voor appellant haalbaar aan te merken.
3.6. Uit het overwogene onder 3.1 tot en met 3.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2012.