ECLI:NL:CRVB:2012:BW7121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2011 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • J.G. Treffers
  • J.Th. Wolleswinkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk strafontslag en verlaging salaris wegens ernstig plichtsverzuim van ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant, werkzaam als technicus bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de griffier van de Tweede Kamer, waarbij hem voorwaardelijk strafontslag was verleend met een proeftijd van twee jaar en zijn salaris gedurende twee jaar was verlaagd. Dit besluit was genomen naar aanleiding van ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het zonder toestemming meenemen van een niet aan hem toebehorende fiets uit de fietsenstalling van de Tweede Kamer, wat werd gekwalificeerd als diefstal.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in het verleden al meerdere keren was gewezen op zijn gedrag en dat hij geen medische of andere verklaring had overgelegd die zijn gedragingen kon rechtvaardigen. De appellant had verklaard dat hij dacht dat de fiets verlaten was, maar de Raad oordeelde dat dit geen rechtvaardiging bood voor zijn handelen. De griffier had de appellant ook een tweede straf opgelegd, omdat zij vond dat een meer repressieve sanctie nodig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim.

De Raad concludeerde dat de opgelegde straffen niet onevenredig waren en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van de appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 mei 2012.

Uitspraak

11/2011 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2011, 10/7112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], (appellant)
de griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (griffier)
Datum uitspraak 31 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De griffier heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2012. Appellant is verschenen. De griffier heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Zanten, advocaat, en mr. J.E.P.C. van Gils.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant werkt als technicus bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK).
1.2. Op 26 mei 2004 is appellant in een periode van ziekteverlof wegens griepachtige verschijnselen naar het gebouw van de TK gekomen om aan hem verzonden e-mailberichten te lezen en om te telefoneren met zijn vrouw in Macedonië. Appellant is hierover onderhouden, waarbij hem meegedeeld is dat bij herhaling of zich opnieuw niet aan de regels houden overwogen zal moeten worden tot disciplinaire bestraffing over te gaan.
1.3. In oktober 2006 is appellant er op gewezen dat hij de regels omtrent het aanvragen en opnemen van verlof niet had nageleefd. Opgemerkt is dat in geval van herhaling een procedure plichtsverzuim zal worden ingezet.
1.4. Nadat de griffier haar voornemen daartoe aan appellant kenbaar had gemaakt en deze zijn zienswijze daarop had gegeven, heeft de griffier bij besluit van 4 maart 2010 met toepassing van artikel 116, eerste lid, aanhef en onder l, en derde lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG) appellant voorwaardelijk strafontslag verleend met een proeftijd van twee jaar; voorts heeft zij bij dit besluit met toepassing van artikel 116, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARSG het salaris van appellant met ingang van april 2010 gedurende twee jaar twee jaarlijkse periodieke salarisverhogingen lager vastgesteld dan volgens de toepasselijke bezoldigingsregeling behoort te gelden. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant een niet aan hem toebehorende fiets zonder toestemming uit de fietsenstalling van de TK mee naar huis heeft genomen en zich zo heeft schuldig gemaakt aan diefstal. Bij het bestreden besluit van 1 september 2010 heeft de griffier het besluit van 4 maart 2010 na bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellant heeft zelf verklaard dat hij de fiets in mei 2009 uit de fietsenstalling van de TK mee naar huis heeft genomen. Hij heeft deze verklaring pas afgelegd, nadat zijn zoon door de politie was aangehouden omdat hij in bezit was van deze fiets, die (in Veenendaal) zou zijn gestolen. De Raad gaat met de griffier uit van de juistheid van deze verklaring. Ter verontschuldiging van zijn handelwijze heeft appellant aangevoerd dat de fiets al een week onaangeroerd in de fietsenstalling stond; hij dacht toen dat de eigenaar er afstand van had gedaan en de fiets zou worden geruimd. Dit vormt evenwel geen rechtvaardiging voor het meenemen van de fiets waarop appellant immers geen enkele aanspraak kon maken. Dit spreekt te meer nu de fiets, naar appellant zelf heeft verklaard, nog bijna nieuw was; slechts waren de banden niet opgepompt en was het slot open geslepen. Overigens heeft in 2009 geen ruiming van fietsen uit de fietsenstalling plaatsgevonden.
3.2. De appellant ten laste gelegde gedraging levert ernstig plichtsverzuim op. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze gedraging appellant niet of verminderd kan worden aangerekend. Appellant heeft immers geen medische of andere verklaring overgelegd op grond waarvan hiertoe geconcludeerd kon worden.
3.3. De griffier heeft appellant naast het voorwaardelijke ontslag nog een tweede straf opgelegd omdat zij meende dat ook een meer repressieve sanctie nodig was waarvan appellant de gevolgen direct zou ondervinden. Gezien de ernst van het plichtsverzuim is dit niet onjuist te achten. Hierbij is betrokken dat appellant er, zoals onder 1.2 en 1.3 vermeld, bij eerdere gelegenheden op is gewezen dat hij zich naar behoren had te gedragen, bij gebreke waarvan disciplinaire maatregelen zouden kunnen volgen.
3.4. Appellant heeft nog gesteld dat verscheidene medewerkers van de TK zich hebben misdragen en dat de griffier daartegen niet is opgetreden. Deze stelling is echter niet onderbouwd. Voor zover deze stelling al juist is, neemt deze niet weg dat appellant een eigen verantwoordelijkheid heeft zich als een goed en betrouwbaar ambtenaar te gedragen. Bovendien heeft appellant geen enkel geval genoemd van een medewerker die zich aan een soortgelijk of even ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt als hij zelf, dat onbestraft is gebleven.
3.5. Appellant heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden genoemd die meebrengen dat de hem opgelegde straffen als onevenredig moeten worden beschouwd.
3.6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor zover appellant de Raad heeft willen verzoeken de griffier te veroordelen tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht komt dat verzoek, gelet op de onder 3.6 vermelde conclusie, niet voor inwilliging in aanmerking.
5. Voor veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen grond.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.G. Treffers en J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2012.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD