11/2890 WAO, 12/512 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2011, 10/4774 (aangevallen uitspraak 1) en 8 december 2011, 11/739 (aangevallen uitspraak 2)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 juli 2012
Namens appellant heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 13 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala. Het Uwv is - met bericht - niet verschenen.
1. Voor een overzicht van de voor deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken 1 en 2. De Raad volstaat met het volgende.
2.1 Bij brief van 26 september 2008 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht vast te stellen. Als bijlage bij dit verzoek is een verklaring van psychiater W. Lionarons van 26 oktober 2007, informatie van GGZ buitenamstel van 10 oktober 2002, een psychologisch advies van Serin van 2 oktober 2006 en een medisch advies van WRA Groep van 23 mei 2002 overgelegd.
2.2 Bij besluit van 10 februari 2010 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden. Uit de eerdere uitspraak van de Raad van 6 juni 2008 ( LJN BD 4283), waarbij de Raad geoordeeld heeft over het eerdere verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 6 november 1991, blijkt volgens het Uwv dat voornoemde medische stukken reeds in die procedure door de Raad zijn beoordeeld. Bij besluit van 26 mei 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 februari 2010 ongegrond verklaard.
3. Bij besluit van 13 september 2010 heeft het Uwv het verzoek van appellant om de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 oktober 2007 vast te stellen afgewezen, omdat hij per die datum niet verzekerd was voor de sociale werknemersverzekeringen. Bij besluit van 31 januari 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 september 2010 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
5. Appellant kan zich met de uitspraken van de rechtbank niet verenigen. In beide hoger beroepen heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling met betrekking tot de herziening van het besluit uit 1991 niet volledig is geweest gelet op de later bekend geworden medische informatie van de behandelend psychiater. In feite moet het beroep opgevat worden als een aanvraag om ziekengeld per 6 november 1991, omdat niet is aangetoond dat appellant in die periode niet ziek was dan wel dat hij arbeidsgeschikt was.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd richten zich niet tegen de bestreden besluiten. De beroepsgrond dat het beroep opgevat moet worden als een aanvraag om ziekengeld per 6 november 1991, valt buiten de omvang van deze gedingen. De Raad merkt in dit verband op dat het Uwv reeds op 1 november 2011 over de datum 6 november 1991 een besluit heeft genomen.
6.2. Met betrekking tot bestreden besluit 1 verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft hij de daaraan in de aangevallen uitspraak 1 ten grondslag gelegde overwegingen. Ook ten aanzien van bestreden besluit 2 verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank zoals neergelegd in de aangevallen uitspraak 2. De rechtbank heeft in beide uitspraken de beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen.
6.3. Uit het voorgaande volgt dan ook dat de hoger beroepen niet kunnen slagen.
7. De Raad acht geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) P.J.M. Crombach