ECLI:NL:CRVB:2012:BX3436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
ZW 11/890 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldige beoordeling door verzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellante, die als cateringmedewerkster werkte, was op 6 april 2009 uitgevallen wegens ziekte en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar ZW-uitkering per 4 januari 2010, omdat zij niet meer ongeschikt werd geacht voor haar werk. Appellante ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 23 maart 2010. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 29 december 2010.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening hebben gehouden met haar depressieve klachten en dysthyme stoornis. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de betrokken artsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante en op verantwoorde wijze hebben geconcludeerd dat zij in staat was haar werk te verrichten. De Raad zag geen aanleiding om een deskundige in te schakelen voor aanvullend onderzoek.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier K.E. Haan, en werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2012.

Uitspraak

ZW 11/890 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
29 december 2010, 10/2795 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Severijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2012.
Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1. Appellante is op 6 april 2009 uitgevallen voor haar werk als cateringmedewerkster. Naar aanleiding hiervan is aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2. Bij besluit van 7 januari 2010 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van
4 januari 2010 beëindigd, omdat appellante op en na deze datum niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid.
3. Bij besluit van 23 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 januari 2010 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij beslissende betekenis toegekend aan de onderzoeksbevindingen van de betrokken verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank zag geen aanleiding het medisch en arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. Gelet op de omschrijving van de functie medewerkster catering en de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 22 maart 2010 was de rechtbank van oordeel dat door het Uwv afdoende was gemotiveerd waarom deze functie voor appellante geschikt moest worden geacht.
5. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Appellante heeft haar in hoger beroep herhaalde standpunt, dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen die voortkomen uit haar depressieve klachten en dysthyme stoornis niet met nadere medische gegevens onderbouwd. De verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding en, mede gelet op de beschikbare gegevens van de behandelend sector, op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante op die datum niet buiten staat was haar werk te verrichten. Er is dan ook geen reden om een onderzoek door een deskundige te laten verrichten.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K.E. Haan
EV