ECLI:NL:CRVB:2012:BX4897
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering om korting op AOW-pensioen ongedaan te maken wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant had in 1998 een AOW-pensioen toegekend gekregen, waarop een korting van 2% was toegepast vanwege zijn werkzaamheden in de Belgische mijnen tussen 1957 en 1959. De appellant verzocht de Sociale verzekeringsbank (Svb) in 2009 om deze korting ongedaan te maken, maar de Svb weigerde dit, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Raad overwoog dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de Svb zouden dwingen om het eerdere besluit te herzien. De Raad verwees naar zijn eerdere uitspraak van 17 oktober 2001, waarin was geoordeeld dat de korting op het AOW-pensioen terecht was toegepast. De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat zijn inkomen uit België niet als ouderdomspensioen kon worden aangemerkt en dat hij niet had voldaan aan de eisen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat bij een nieuwe aanvraag nieuwe feiten of omstandigheden worden vermeld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de korting op het AOW-pensioen ongedaan te maken. De Raad zag ook geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.