ECLI:NL:CRVB:2012:BX7083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6250 ZW + 10/6258 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van eerdere WAO-beoordeling en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Breda. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. van Vliet, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. De rechtbank had eerder de besluiten van het Uwv om de uitkering te weigeren ongegrond verklaard, omdat de verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante niet toegenomen beperkt was ten opzichte van de eerdere beoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was. De verzekeringsartsen hadden informatie ingewonnen bij de huisarts, psycholoog en medisch specialisten, en deze informatie was betrokken bij de oordeelsvorming. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de stelling van appellante konden onderbouwen dat zij meer beperkt was dan eerder vastgesteld. De Raad bevestigde dat het voldoende is als de herstelverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies, en dat er geen ongeschiktheid in de zin van de ZW is indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de geselecteerde functies.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van beschikbare medische informatie in het proces van het vaststellen van geschiktheid voor arbeid.

Uitspraak

10/6250 ZW, 10/6258 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 6 oktober 2010, 10/408 (aangevallen uitspraak 1) en 10/1396 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. van Vliet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W.R.M. Voorvaart, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraken heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 19 juni 2009 heeft het Uwv appellante ingaande 22 juni 2009 (verdere) uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd omdat de verzekeringsarts haar niet toegenomen beperkt achtte ten opzichte van de eerdere beoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en derhalve geschikt voor de bij die beoordeling geselecteerde functies.
1.3. Bij besluit van 21 december 2009 (besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 juni 2009 onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 15 december 2009 ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 30 december 2009 heeft het Uwv appellante ingaande 29 juli 2009 uitkering ingevolge de ZW geweigerd omdat de verzekeringsarts haar geschikt achtte voor één van de bij de eerdere WAO-beoordeling geselecteerde functies.
1.5. Bij besluit van 2 maart 2010 (besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 december 2009 onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 19 februari 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de besluiten 1 en 2 bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het onderzoek van de betrokken (bezwaar)verzekeringsarts, gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en ontvangen (medische) informatie van de huisarts F.P.J.J. Froger, de psycholoog Z. Licina, de uroloog
dr. S. Roemeling en de psychiater V. Markic voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan het inhoudelijk oordeel van de betrokken (bezwaar)verzekeringsarts dat appellante niet wegens ziekte of gebrek geschikt was voor de geselecteerde functies. Daarbij is betrokken dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd, waaruit blijkt dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De grond dat zij ten onrechte hersteld is verklaard nu zij enkel geschikt zou zijn voor maar één van de geselecteerde (WAO-)functies is door de rechtbank verworpen, omdat er geen sprake is van ongeschiktheid in de zin van de ZW indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de geselecteerde functies.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat appellante in psychisch en cardiaal opzicht meer beperkt is, dat de verzekeringsartsen de informatie van de (behandelend) psycholoog en psychiater onvoldoende in de beoordeling hebben betrokken en dat ten onrechte geen nadere informatie bij de psychiater is ingewonnen.
3.2. Het Uwv heeft aangegeven dat de verzekeringsartsen de beschikbare medische informatie voldoende in de beoordeling hebben betrokken en dat met de klachten voldoende rekening is gehouden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. In het voorgaande ligt besloten dat het Uwv ten aanzien van appellante een juiste maatstaf arbeid heeft gehanteerd door uit te gaan van (ten minste één van) de functies die ten grondslag zijn gelegd aan de intrekking van de WAO-uitkering van appellante per 27 mei 2008.
4.2. De medische beoordeling door de verzekeringartsen is voldoende zorgvuldig. Naast eigen onderzoek van appellante en bestudering van de beschikbare medische gegevens is door de verzekeringsartsen informatie ingewonnen bij de voornoemde huisarts, psycholoog en medisch specialisten. Vervolgens is die informatie kenbaar bij de medische oordeelsvorming betrokken. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsartsen dat appellante op de hier in geding zijnde data, 22 juni 2009 en 29 juli 2009, niet toegenomen beperkt is ten opzichte van 27 mei 2008. Daarbij weegt mee dat bij die WAO-beoordeling bij de rubrieken 1, persoonlijk functioneren, en 2, sociaal functioneren, van de Functionele Mogelijkheden Lijst van 11 januari 2008 reeds een groot aantal (psychische) beperkingen vanwege haar depressieve stoornis zijn gegeven. Dat de psycholoog Licina in haar schrijven aan de verzekeringsarts van 1 oktober 2009 appellante vanwege haar psychische klachten buiten staat acht het werk te hervatten, doet aan het bovenstaande niets af. Dat geen nadere informatie bij de behandelend psychiater is ingewonnen is in het licht van de reeds beschikbare medische infomatie van de psycholoog en psychiater niet onbegrijpelijk. De hartklachten van appellante zijn in het kader van de WAO-beoordeling bij de vaststelling van de beperkingen betrokken en dat appellante op de hier in geding zijnde data in dit opzicht meer beperkt zou zijn is niet met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd.
4.3. Het hiervoor overwogene leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
5. Er zijn geen termen aanwezig om te komen tot een proceskostenveroordeling
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning
NW