ECLI:NL:CRVB:2012:BX8112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2743 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.G. Treffers
  • J.Th. Wolleswinkel
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en schorsing van ambtenaar wegens onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die werkzaam was als medewerker Interne Controle bij de afdeling Financiën van de gemeente [S.]. Appellant meldde zich op 20 februari 2006 ziek wegens psychische klachten. Na een periode van ziekte werd in december 2008 afgesproken dat appellant niet zou terugkeren naar de afdeling Financiën, maar zou re-integreren bij een andere afdeling. Echter, het college van burgemeester en wethouders van [S.] besloot op 24 juli 2009 tot schorsing van appellant en verleende hem op 28 september 2009 strafontslag wegens een onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep tegen de schorsing niet-ontvankelijk en het beroep tegen het ontslag ongegrond.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de schorsing niet-ontvankelijk had verklaard, omdat appellant niet de gelegenheid had gekregen om een verzuim te herstellen. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank dat het ontslag terecht was verleend. De Raad stelde vast dat er sprake was van toenemend intimiderend en agressief gedrag van appellant, wat leidde tot een onherstelbare impasse in de samenwerking.

De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid tot het ontslag had kunnen besluiten en dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde niet wezenlijk verschilden van die in eerste aanleg. De Raad veroordeelde het college tot betaling van de proceskosten van appellant en bepaalde dat het college het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 20 september 2012.

Uitspraak

11/2743 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 april 2011, 10/3917 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [S.] (college)
Datum uitspraak: 20 september 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. C.J.M. Scheen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.T.B. Salomons, advocaat, en R.C. Rusman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als medewerker Interne Controle bij de afdeling Financiën van de gemeente [S.]. Op 20 februari 2006 heeft appellant zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Op 23 december 2008 is overleg tussen partijen gevoerd over de mogelijkheden het verleden te laten rusten. Afgesproken is dat appellant niet zou terugkeren naar de afdeling Financiën en op 1 februari 2009 zou beginnen te re-integreren bij het [D.].
1.2. Omdat het college voornemens was appellant onvoorwaardelijk ontslag te verlenen, heeft het hem bij besluit van 24 juli 2009 (besluit 1) met toepassing van artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Den Haag (ARG) geschorst; tevens heeft het college hem hierbij op grond van artikel 15:1:19 van de ARG de toegang tot alle werkterreinen van de dienst Stadsbeheer ontzegd. Bij besluit van 28 september 2009 (besluit 2) heeft het college appellant (primair) met toepassing van artikel 8:13 van de ARG met onmiddellijke ingang strafontslag verleend; subsidiair met toepassing van artikel 8:8 van het ARG ingaande 1 november 2009 ontslag verleend wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie en meer subsidiair met toepassing van artikel 8:6 van het ARG ingaande
1 oktober 2010 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking. Bij besluit van 3 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het college na door appellant gemaakte bezwaren besluit 1 gehandhaafd en besluit 2 herroepen voor zover dit de primaire en meer subsidiaire ontslaggronden betreft. Het college heeft besluit 2 gehandhaafd waar het gaat om ontslag op de subsidiaire grond; tevens heeft het college appellant alsnog een bedrag van € 15.000,- als financiële compensatie toegekend alsmede een bedrag van € 7.500,- voor re-integratie naar ander werk.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit was gericht tegen de handhaving van besluit 1 en ongegrond verklaard voor zover dit was gericht tegen de (gedeeltelijke) handhaving van besluit 2. De niet-ontvankelijkverklaring berust op de overweging dat appellant met betrekking tot besluit 1 geen concrete beroepsgrond heeft ingediend.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het ontslag
3.1. Appellant heeft uitsluitend bezwaar tegen het opgelegde ontslag als zodanig; (de hoogten van) de bij het ontslag toegekende geldbedragen blijven hier dus buiten beschouwing.
3.2. Het college stelt zich op het standpunt dat vruchtbare samenwerking met appellant niet meer mogelijk is. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank min of meer uitvoerig weergegeven welke concrete feiten en omstandigheden tot dit standpunt hebben geleid. Volgens de rechtbank bieden deze voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat sprake was van een onherstelbare impasse. De Raad deelt dit oordeel evenals de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben gebracht. Zo heeft appellant in de loop van 2009 toenemend intimiderend en ook agressief gedrag laten zien en heeft hij zelfs niet voor hem bestemde e-mail berichten van medewerkers van de afdeling P&O gelezen en bewaard.
3.3. Het hoger beroep slaagt niet op dit onderdeel. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
De schorsing en ontzegging van de toegang
4.1. Het beroep van appellant bij de rechtbank is uitdrukkelijk gericht tegen beide onderdelen van het bestreden besluit (besluiten 1 en 2). De gronden die appellant tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd hebben, zoals hij heeft benadrukt, alle betrekking op beide onderdelen van het bestreden besluit. Gelet hierop kan, wat er ook zij van de inhoud van de door appellant aangevoerde gronden, niet worden staande gehouden dat appellant zijn beroep op dit onderdeel niet van gronden heeft voorzien. Daar komt bij dat in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voorgeschreven dat de indiener van het beroep de gelegenheid krijgt het verzuim binnen een hem daartoe gestelde termijn te herstellen wil het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kunnen worden. Niet gebleken is dat appellant deze gelegenheid heeft gehad.
5. Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep tegen dit onderdeel ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet daarom in zoverre worden vernietigd.
5.1. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting komt de Raad nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van appellant tegen dit onderdeel van het bestreden besluit.
5.2. De Raad stelt vast dat appellant ook in hoger beroep geen gronden tegen dit onderdeel heeft ingebracht die zijn te onderscheiden van die tegen het andere onderdeel (ontslag) van het bestreden besluit. Gezien het oordeel van de Raad over dit andere onderdeel is geen plaats aanwezig voor de opvatting dat het college niet in redelijkheid tot het nemen van besluit 1 heeft kunnen overgaan.
5.3. Het beroep is op dit punt dus ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad in deze zin beslissen.
6. Hierin vindt de Raad aanleiding het college op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 874,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van appellant
niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het beroep op dit onderdeel ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 227,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2012.
(getekend) J.G. Treffers
De griffier is buiten staat te tekenen