ECLI:NL:CRVB:2012:BY1878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1511 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • J.G. Treffers
  • G.F. Walgemoed
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor toelating tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Rooij, had een aanvraag ingediend voor toelating tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening (WSW). De Raad van bestuur had op 4 september 2009 besloten dat de appellant niet tot deze doelgroep behoorde, omdat hij in staat werd geacht om passende arbeid te verrichten met noodzakelijke aanpassingen buiten de WSW. De rechtbank had het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard en het tweede besluit niet in de beoordeling betrokken, wat de Raad onterecht vond. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had moeten besluiten zonder het tweede besluit te betrekken en dat het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De Raad bevestigde dat de appellant niet voldeed aan de eisen voor toelating tot de WSW en dat de afwijzing van zijn aanvraag terecht was. De Raad heeft de proceskosten van de appellant vergoed en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze niet op het tweede besluit was beslist.

Uitspraak

11/1511 WSW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 januari 2011, 10/685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (raad van bestuur)
Datum uitspraak 25 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. de Rooij, jurist rechtshulp, hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De raad van bestuur heeft bij brief (met bijlagen) van 14 juni 2012 antwoord gegeven op vragen die hem door de Raad zijn gesteld.
Bij brief van 20 juli 2012 heeft mr. De Rooij op de brief van 14 juni 2012 gereageerd.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 13 september 2012. Partijen zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. De raad van bestuur heeft bij besluit van 4 september 2009 afwijzend beslist op het verzoek van appellant te bepalen dat hij behoort tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening. Overwogen is dat uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat appellant in staat is passende arbeid te verrichten met behulp van noodzakelijke aanpassingen, die buiten de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale werkomgeving.
1.2. Bij besluit van 8 februari 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2009 ongegrond verklaard.
2. Tegen dat besluit heeft appellant beroep ingesteld. Hangende dit beroep heeft de raad van bestuur het besluit van 8 februari 2010 ingetrokken en vervangen door een besluit van 12 juli 2010. Appellant heeft de rechtbank desgevraagd bericht dat hij zijn beroep tegen het besluit van 8 februari 2010 niet intrekt. De rechtbank heeft vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. De Raad overweegt eerst - ambtshalve - het volgende. Het besluit van 12 juli 2010 is een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuurecht (Awb). Indien zo'n besluit is genomen, wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het beroep geheel tegemoet komt. Dit is hier niet het geval. Gezien artikel 6:19, derde lid, van de Awb staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan de vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft. Dit doet zich hier niet voor. De rechtbank had dus het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk moeten verklaren en het besluit van 12 juli 2010 mede in de beoordeling van het beroep moeten betrekken. Dat heeft zij niet gedaan. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover de rechtbank niet heeft beslist op het beroep tegen het besluit van 12 juli 2010 en voor zover het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. De Raad voorziet zelf in de zaak en zal het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren.
3.2 In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank in rechtsoverweging 3.3 van de aangevallen uitspraak een zwaarder criterium voor toelating tot de doelgroep van de WSW toepast dan bij de voorschriften bij en krachtens de WSW past. De Raad volgt dit standpunt niet. Hij heeft het door appellant betwiste criterium al vaker in zijn rechtspraak toegepast
(CRvB 3 februari 2011, LJN BP4456, en 21 juli 2011, LJN BR3285) en ziet in hetgeen appellant op dit punt heeft aangevoerd geen reden om dat in deze zaak niet te doen.
3.3. Het standpunt van de raad van bestuur berust in eerste instantie op het deskundigenonderzoek - inclusief een functiemogelijkhedenlijst (fml) - van de bedrijfsarts A. Janse van 26 augustus 2009. Verder is gebruik gemaakt van de in de bezwaarprocedure verkregen medische gegevens van de huisarts van appellant en van de hem behandelende medisch specialisten. Hiernaast stond de raad van bestuur het advies van 28 januari 2010 van het Multidisciplinair overleg (MDO) ter beschikking, waarin met die nadere gegevens rekening is gehouden.
3.4. De Raad kan niet inzien dat het besluit van 12 juli 2010 met onvoldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen of anderszins rechtens niet juist is. Appellant heeft geen gegevens ingebracht die aan de juistheid van het besluit van 12 juli 2010 afbreuk doen.
3.5. Naar aanleiding van opmerkingen van appellant heeft de Raad de raad van bestuur vragen gesteld die de raad van bestuur bij brief van 14 juni 2011 heeft beantwoord. Bij die brief behoren een fml van 26 augustus 2009, afkomstig van bedrijfsarts Janse, en een beschrijving van de functionele mogelijkheden van appellant per 1 augustus 2009, in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afkomstig van de verzekeringsarts M.A. Niemeijer. Een vergelijking van beide overzichten levert, wat toch niet in de verwachting zou liggen, op een aantal punten geen gelijk beeld van beperkingen. De arts Niemeijer zet de beperkingen bij die punten zwaarder aan en komt tot de conclusie dat appellant 80-100% arbeidsongeschikt voor de toepassing van de WIA is te achten en dat appellant in grote mate ADL-afhankelijk is. De raad van bestuur heeft gesteld dat hij met de gegevens van de arts Niemeijer geen rekening heeft kunnen houden, omdat het besluit van 4 september 2009 al was genomen. De Raad verwerpt dit betoog. Het miskent de aard van de bezwaarprocedure, opgenomen in de Awb, die een procedure van volledige heroverweging is waarin nieuwe gegevens binnen zekere grenzen een rol kunnen spelen; als voorbeeld wijst de Raad naar artikel 7:9 van de Awb. Wel kan de Raad zich vinden in het standpunt van de raad van bestuur dat, onder andere bij het bepalen van de functiemogelijkheden van een betrokkene in het kader van de WSW, andersoortige vragen, beoordelingen en oplossingen aan de orde zijn dan in het kader van de WIA. Daarom slaagt ook niet de beroepsgrond dat het oordeel van de rechtbank dat appellant in staat is tot verrichten van reguliere arbeid in strijd is met het feit dat hij volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA. De Raad is van oordeel dat de raad van bestuur op grond van de beschrijving van functionele mogelijkheden van appellant door de arts Niemeijer op zich zelf, maar ook in vergelijking met de fml van de arts Janse niet verplicht was van deze fml af te wijken.
3.6 Al het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de raad van bestuur terecht heeft bepaald dat appellant ten tijde hier van belang niet voldeed aan de eisen voor toelating tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening en zijn aanvraag terecht heeft afgewezen.
3.7. Gelet op 3.6 moet het beroep tegen het besluit van 12 juli 2010 ongegrond worden verklaard.
4. Er is aanleiding de raad van bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 437,- in beroep en op € 437,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover niet is beslist op het beroep tegen het besluit van 12 juli 2010 en voor zover het beroep tegen het besluit van 8 februari 2010 ongegrond is verklaard;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 8 februari 2010 niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juli 2010 ongegrond;
-bepaalt dat de raad van bestuur aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt;
-veroordeelt de raad van bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van -€ 874,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.G. Treffers en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2012.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.K. Dekker
HD