11/3288 ZW, 11/6188 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 mei 2011, 11/1017 (aangevallen uitspraak 1) en 5 oktober 2011 (aangevallen uitspraak 2)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012. Namens appellante is verschenen mr. A. Aksü, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
OVERWEGINGEN
1. Appellante is van 15 september 2009 tot 15 september 2010 voor 32 uur per week als assistent-peuterleidster in dienst geweest van [werkgever]. Zij heeft zich op 10 augustus 2010 wegens psychische klachten ziek gemeld.
2.1. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 15 september 2010 dan wel per 19 oktober 2010 verder geweigerd.
2.2. Bij besluit van 23 december 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het besluit van 18 oktober 2010 gehandhaafd in die zin dat appellante met ingang van 19 oktober 2010 geen recht meer had op uitkering op grond van de ZW, omdat zij op en na deze datum niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid.
3. Appellante heeft zich op 18 januari 2011 weer ziek gemeld met psychische klachten.
3.1. Bij besluit van 13 april 2011 heeft het Uwv de aan appellante toegekende ZW-uitkering met ingang 18 april 2011 beëindigd, omdat appelante op en na deze datum niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid.
3.2. Bij besluit van 23 mei 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 april 2011 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraken zijn de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, waarbij beslissende betekenis is toegekend aan onderzoeksbevindingen van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal. In beide zaken was de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts het medisch onderzoek zorgvuldig had verricht en op de door appellante ingebrachte informatie van de behandelend sector adequaat had gereageerd.
5. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij niet slechts ondersteunend werk deed, maar dat van haar werd verwacht dat zij dezelfde taken uitvoerde als haar collega-leidsters, dat zij medicatie gebruikte welke tot gevaarlijke situaties kon leiden en dat ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij de behandelend psycholoog.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraken, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Zoals een bezwaararbeidsdeskundige in een rapport van 5 september 2011 heeft uiteengezet is in het rapport van 17 december 2010 van voornoemde bezwaarverzekeringsarts een vol-doende duidelijk beeld van het werk van appellante weergegeven. Daaruit blijkt genoegzaam dat appellante als assistent bij de zorg voor de kinderen ook zelfstandig functioneerde, maar dat zij geen eindverantwoordelijkheid droeg. Er is dus geen reden om aan te nemen dat de zwaarte van het werk door de bezwaarverzekeringsarts is onderschat.
6.2. Gelet op het rapport van 28 juli 2011 van voornoemde bezwaarverzekeringsarts en de ter zitting door de gemachtigde van het Uwv, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, verstrekte nadere informatie hieromtrent is er verder geen reden om aan te nemen dat de slaapmedicatie van appellante haar overdag verhinderde haar werk te verrichten; de overige medicatie van appellante heeft in dit verband geen relevante bijwerking. In voormeld rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts verder afdoende uiteengezet dat er gelet op de reeds beschikbare informatie geen reden was om nadere inlichtingen in te winnen bij de toenmalige behandelaar.
6.3. Het namens appellante bij brief van 16 oktober 2012 overgelegde rapport van de arts H.A.R. Hasrat, verbonden aan Tamaro Zorgverlening/Ambulante GGZ, bevat - zoals ook de gemachtigde van het Uwv ter zitting te kennen heeft gegeven - geen gegevens die erop wijzen dat de bezwaarverzekeringsarts de gezondheidstoestand van appellante op de data in geding verkeerd heeft beoordeeld. In dit verband is van belang dat appellante kennelijk eerst sinds16 februari 2012 bij deze arts in behandeling is, terwijl de bezwaarverzekeringsarts mede aan de hand van informatie van de behandelend sector destijds heeft vastgesteld dat appellante geen klachten had die haar het werk als assistent-peuterleidster verhinderden.
6.4. Uit hetgeen onder 6.1 tot en met 6.3 is overwogen volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
7. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012.
(getekend) Ch. van Voorst