ECLI:NL:CRVB:2012:BY2759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2378 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de intrekking van het hoger beroep door appellant en de verzoeken van betrokkene om vergoeding van proceskosten en schade in verband met de lange duur van de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De totale duur van de procedure, vanaf het bezwaarschrift tot de uitspraak, bedraagt vijf jaar en tien maanden, waarvan de behandeling van het bezwaar en beroep respectievelijk minder dan zes maanden en negen maanden duurde. De Raad heeft appellant veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 966,-- voor rechtsbijstand en € 243,95 voor deskundigenkosten. Daarnaast is het verzoek van betrokkene om schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn in behandeling genomen, wat aanleiding gaf om het onderzoek te heropenen. De Staat der Nederlanden is als partij in deze procedure aangemerkt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige en tijdige behandeling van bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

08/2378 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 21a van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 maart 2008, 07/890 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 9 november 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft bij tussenuitspraak van 2 maart 2012 appellant opgedragen de gebreken in het bestreden besluit van 11 mei 2007 te herstellen.
Appellant heeft op 24 april 2012 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 23 juli 2012 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken.
Bij brief van 26 juli 2012 heeft mr. R. van Oostrom namens betrokkene aan de Raad verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten en immateriële schade.
Appellant heeft bij schrijven van 8 augustus 2012 te kennen gegeven zich te refereren aan het oordeel van de Raad.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Artikel 21a, eerste lid, eerste volzin, van de Beroepswet bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden veroordeeld in de proceskosten.
1.2. Artikel 21a, eerste lid, eerste volzin, van de Beroepswet bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade.
2.1. Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en betrokkene heeft verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten, de wettelijke rente en de vergoeding van de schade in verband met de lange duur van de behandeling.
2.2. Het verzoek van betrokkene om appellant te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering zal worden toegewezen. De wijze waarop appellant de rente dient te berekenen, is neergelegd in de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, LJN BV1958.
2.3.1. De rechtbank heeft een veroordeling in de proceskosten in beroep uitgesproken dus staan nog ter beoordeling de in hoger beroep gemaakte proceskosten.
2.3.2. Er is aanleiding om appellant te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 966,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Daarnaast komt voor vergoeding in aanmerking een bedrag van € 243,95 ter zake van door betrokkene gemaakte kosten in verband met het onderzoek van een door hem ingeschakelde deskundige.
3.1. Betrokkene heeft gewezen op de lange duur van de procedure bij de Raad. Hij heeft in dit kader een beroep gedaan op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft verzocht om hem een schadevergoeding toe te kennen.
3.2. Gezien de uitspraak van de Raad van 25 juni 2009, LJN BJ0790, is er geen beletsel om een verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn in deze procedure inhoudelijk te behandelen.
3.3. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
3.4. De aan de onderhavige zaak voorafgegane hoger beroepsprocedure is ingeleid met een besluit van 7 november 2006, genomen ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Vanaf de ontvangst door appellant van het - tegen het besluit van 7 november 2006 ingediende - bezwaarschrift van betrokkene op 5 december 2006 tot de datum van deze uitspraak zijn vijf jaar en 10 maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door appellant iets minder dan 6 maanden geduurd, heeft de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 20 juni 2007 tot de uitspraak op 20 maart 2008 negen maanden geduurd en heeft de behandeling van het hoger beroep door de Raad vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift op 23 april 2008 tot deze uitspraak op 9 november 2012, vier jaar en zes maanden geduurd. Aan deze vaststelling kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn is geschonden door de Raad.
4. Hieraan wordt de gevolgtrekking verbonden dat in deze procedure, met - voor zover nodig - verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb, moet worden beslist omtrent het verzoek van betrokkene om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn door de Raad. Dit geeft aanleiding om het onderzoek te heropenen. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb merkt de Raad daarbij de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt appellant tot vergoeding van schade als hiervoor vermeld;
- veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1209,95;
- bepaalt dat het onderzoek onder nummer 12/5744 BESLU wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent het verzoek van betrokkene om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
IvR