ECLI:NL:CRVB:2012:BY2846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/2739 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van WIA-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had verzocht om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), waarbij hij stelde dat hij in 1996 arbeidsongeschikt was geworden tijdens zijn werkzaamheden in Nederland. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had zijn aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij tijdens een verzekerde periode arbeidsongeschikt was geworden. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag als verzekerde in de zin van de WAO kon worden aangemerkt. Dit oordeel werd ondersteund door de door appellant overgelegde documenten, waaronder loonstroken en medische verklaringen, die volgens de rechtbank niet voldoende waren om zijn claim te onderbouwen.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere uitspraak konden weerleggen. De Raad merkte op dat de appellant niet had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie van het Uwv, wat zijn positie verder verzwakte. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, waarbij de Raad de beslissing van de rechtbank als juist beschouwde en de appellant niet in het gelijk stelde.

Uitspraak

11/2739 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2011, 10/3980 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld, waarop van de zijde van het Uwv is gereageerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 7 september 2012, waar partijen - het Uwv met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft in april 2009 vanuit Marokko verzocht in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Uit de (summiere) door appellant meegeleverde gegevens heeft het Uwv afgeleid dat appellant stelt in 1996, tijdens in Nederland in loondienst verrichte werkzaamheden, arbeidsongeschikt te zijn geworden en dat sindsdien te zijn gebleven.
1.2. Bij besluit van 18 november 2009 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen, daar op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat appellant tijdens een verzekerde periode arbeidsongeschikt is geworden.
1.3. Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 18 november 2009 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij brief van 4 januari 2010 appellant verzocht binnen een maand na dagtekening van de brief aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot onder meer zijn laatste werkdag, eerste arbeidsongeschiktheidsdag en het recht op ziekengeld. Appellant heeft daar niet op gereageerd.
1.4. Bij besluit van 5 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Overwogen is dat door appellant geen gegevens zijn overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat appellant op de gestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag als verzekerde in de zin van de WAO dient te worden aangemerkt. Tevens is overwogen dat, nu het om een te late melding gaat, het risico van onduidelijkheid
- bij het ontbreken van voldoende gegevens - voor risico van appellant dient te blijven.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag als verzekerde in de zin van de WAO dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij het Uwv gevolgd in het standpunt dat de door appellant overgelegde loonstroken van februari 1994 en van mei 1995, de medische verklaring van 2 april 2009 en de overige gegevens in het dossier, zoals de toekenning van een fiscaal nummer en de bewijzen van inschrijving bij zorgverzekeraars van 1991 en 1995, daartoe niet voldoende zijn. Nu appellant voorts niet heeft gereageerd op het verzoek om aanvullende informatie, kan het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank in stand blijven.
3. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat hij destijds in Nederland ziek is geworden. Hij benadrukt dat hij sindsdien arbeidsongeschikt is gebleven, medicijnen gebruikt en financiële problemen heeft.
4. De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten biedt om de aangevallen uitspraak niet juist te achten. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan
NW
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par J.W. Schuttel en présence de K.E. Haan en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 19 octobre 2012.