ECLI:NL:CRVB:2012:BY3108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1986 ZW, 12/1304 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengelduitkering na medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante, die als champignonplukster werkte, zich op 27 oktober 2008 ziek gemeld vanwege nek- en schouderklachten, later vergezeld door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar Ziektewetuitkering per 19 juli 2010, omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar werk. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was, waarbij informatie was ingewonnen van haar huisarts en psychiater. De betrokken artsen concludeerden dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was haar werk te verrichten.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen fysiek en psychisch ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was. De Raad bevestigde dat de artsen op verantwoorde wijze tot de conclusie waren gekomen dat appellante op de relevante data in staat was om haar werk als champignonplukster uit te voeren, wat niet fysiek zwaar of stresserend was. De door appellante ingebrachte expertise van psycholoog L.M. van Genesen en psychiater A.M.H. van Leeuwen leidde niet tot een ander oordeel, aangezien deze niet voldoende bewijs leverde voor de stelling dat appellante niet kon werken.

De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de oordelen van de (bezwaar)verzekeringsartsen en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, met H.J. Dekker als griffier, en vond plaats op 14 november 2012.

Uitspraak

11/1986 ZW, 12/1304 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 februari 2011, 10/3819 (aangevallen uitspraak 1) en van 25 januari 2012, 11/1933 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop, werkzaam bij DAS, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft fulltime gewerkt als champignonplukster. Op 27 oktober 2008 heeft zij zich ziek gemeld met nek- en schouderklachten; later hebben zich ook psychische klachten ontwikkeld. Bij besluit van 14 juli 2010 heeft het Uwv appellantes uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 19 juli 2010 beëindigd, omdat zij ondanks haar resterende klachten weer volledig geschikt werd geacht voor haar arbeid. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 20 oktober 2010 (besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juli 2010 onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 14 september 2010 ongegrond verklaard.
1.3. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving heeft appellante zich op 1 november 2010 met dezelfde klachten als voorheen ziek gemeld. Bij besluit van 31 maart 2011 heeft het Uwv appellante ingaande 1 april 2011 verdere uitkering ingevolge de ZW geweigerd omdat de verzekeringsarts haar geschikt achtte voor het eigen werk van champignonplukster. Ook tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 20 mei 2011 (besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 maart 2011 onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 mei 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de besluiten 1 en 2 bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het onderzoek van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen, gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en ontvangen informatie van de huisarts P.R.M.W. Hoevenaars en de psychiater T. Duif, voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan het inhoudelijk oordeel van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen dat appellante niet wegens ziekte of gebrek ongeschikt was voor haar arbeid. In de aangevallen uitspraak 2 is voorts nog betrokken het in beroep ingebrachte expertiseverslag van psycholoog
L.M. van Genesen en psychiater A.M.H. van Leeuwen van 12 oktober 2011. De rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts gevolgd in zijn conclusie dat hieruit niet kan worden afgeleid dat appellante op 1 april 2011 dusdanige beperkingen had dat zij niet in staat was om te werken.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij in fysiek en psychisch opzicht meer beperkt is. Het standpunt van de behandelend psychiater dat sprake is van een situatie van een depressieve stoornis, waarbij de draaglast de draagkracht te boven gaat, is onvoldoende in de beoordeling betrokken.
3.2. Het Uwv heeft aangegeven dat de verzekeringsartsen de beschikbare medische informatie voldoende hebben meegewogen en dat met de klachten voldoende rekening is gehouden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringartsen is voldoende zorgvuldig. Naast eigen onderzoek van appellante en bestudering van de beschikbare medische gegevens is informatie ingewonnen bij de voornoemde huisarts en de psychiater. Vervolgens is die informatie kenbaar bij de medische oordeelsvorming betrokken. De (bezwaar)verzekering-artsen hebben op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen op de hier in geding zijnde data, 19 juli 2010 en 1 april 2011, in staat was tot het verrichten van haar arbeid als champignonplukster dat fysiek niet zwaar en bovendien niet stresserend is.
4.2. De door appellante in beroep overgelegde expertise van Van Genesen en Van Leeuwen leidt niet tot een andersluidend oordeel. In de expertise is aangegeven dat sprake lijkt te zijn van een depressieve stoornis. Het vermoeden bestaat dat appellante ook op de data in geding last had van deze klachten. Van Genesen en Van Leeuwen kunnen zich gedeeltelijk verenigen met het door de (bezwaar)verzekeringartsen ingenomen standpunt inzake de belastbaarheid, daar enerzijds sprake lijkt te zijn van functionele aspecten in het ziek-zijn maar het er anderzijds ook op lijkt dat appellante wel degelijk klachten ervaart, die haar in het functioneren lijken te belemmeren. In de rapportages van 17 en 27 oktober 2011 hebben de bezwaarverzekeringsartsen terecht geconcludeerd dat uit het expertiseverslag met betrekking tot de data in geding niet kan worden afgeleid tot welke concrete beperkingen inzake het verrichten van haar arbeid dit zou moeten leiden. Gezien het feit dat Van Genesen en Van Leeuwen werkhervatting met het oog op het verminderen van de klachten heilzaam achten, biedt het verslag zeker geen steun voor het standpunt van appellante dat zij niet kan werken.
Er zijn derhalve geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat er geen reden is appellante verdere ZW-uitkering te verstrekken.
4.3. Het hiervoor overwogene leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
5. Er zijn geen termen aanwezig om te komen tot een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker
TM