ECLI:NL:CRVB:2012:BY3132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2181 WIA + 12/3842 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellante, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. Delescen, heeft hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond op 8 maart 2007. De Raad heeft op 25 januari 2012 een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv werd opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft op 1 mei 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, maar de appellante heeft op 25 juli 2012 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten en wettelijke rente.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met het nieuwe besluit geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Raad heeft het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen. De Raad heeft ook de proceskosten begroot op € 805,-- voor verleende rechtsbijstand, en heeft het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante tot een totaalbedrag van € 857,48, waarvan € 805,-- te betalen aan de griffier van de Raad. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

07/2181 WIA, 12/3842 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 maart 2007, 06/1218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft op 25 januari 2012 een tussenuitspraak gedaan waarin aan het Uwv is opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Het Uwv heeft op 1 mei 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen
Bij brief van 25 juli 2012 is namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het Uwv met het nieuwe besluit van 1 mei 2012 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad wijst het verzoek van appellante toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012, LJN BV1958.
Aangezien de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten en een vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht heeft uitgesproken staat de Raad nog slechts ter beoordeling de in hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift en 3 x een ½ punt voor een schriftelijke reactie) voor verleende rechtsbijstand.
Van de door appellante gevorderde reiskosten voor het onderzoek van de door de Raad benoemde deskundige komt € 52,48 voor vergoeding in aanmerking op basis van openbaar vervoer tweede klasse. Uit het rapport van de deskundige is niet gebleken dat appellante meer dan twee maal door hem is onderzocht en appellante heeft deze kosten op geen enkele wijze met bewijsmiddelen onderbouwd
De door appellante gevorderde reiskosten voor besprekingen met haar rechtsbijstandverlener komen uitsluitend voor vergoeding in aanmerking wanneer die kosten in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs zijn gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad zal daarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kunnen zijn. Van dergelijke omstandigheden is de Raad in het onderhavige geval niet gebleken.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in hoger beroep kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 857,48, waarvan € 805,-- te betalen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen
KR