ECLI:NL:CRVB:2012:BY4633
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting in de prostitutie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten A. en B. tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten ontvingen sinds 19 januari 2004 bijstand naar de gehuwdennorm. Naar aanleiding van vermoedens dat appellante in de prostitutie werkzaam was, heeft de sociale recherche van de gemeente ’s-Gravenhage een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot besluiten van het college om de bijstand van appellanten in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken en oordeelt dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de werkzaamheden van appellante in de prostitutie. De Raad stelt vast dat appellante in de periode van 10 mei 2007 tot en met 1 juni 2010 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, maar geen inzicht heeft gegeven in de omvang van deze werkzaamheden of de daaruit verkregen inkomsten. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
De Raad concludeert dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. Appellanten hebben niet aangetoond dat zij recht op bijstand hadden als zij aan de inlichtingenverplichting hadden voldaan. De hoger beroepsgronden van appellanten worden verworpen, en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.