ECLI:NL:CRVB:2012:BY5469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6537 WAO + 12/3438 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering na herhaalde aanvraag en toekenning van uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het Uwv was opgedragen om een beslissing te nemen op het bezwaar van appellant tegen de weigering van een WAO-uitkering per 27 januari 2004. Het Uwv had eerder, op 17 december 2007, geweigerd om appellant een uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had hiertegen geen bezwaar gemaakt. Na de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv op 1 februari 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond werd verklaard en hem per 28 januari 2004 een WAO-uitkering werd toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hierdoor was er geen procesbelang meer voor appellant, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv niet had hoeven terugkomen op de eerdere afwijzing, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. Echter, de rechtbank had ook opgemerkt dat appellant niet expliciet had verzocht om herziening van de eerdere beslissing, maar meerdere keren om toekenning van een WAO-uitkering had gevraagd. Dit leidde tot de conclusie dat het Uwv had moeten onderzoeken of appellant recht had op een uitkering per een andere datum dan 27 januari 2004.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn uitspraak vastgesteld dat het Uwv volledig aan de verzoeken van appellant tegemoet was gekomen door de WAO-uitkering toe te kennen. Hierdoor was er geen reden meer voor de Raad om een beslissing te nemen op het hoger beroep, en werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

11/6537 WAO, 12/3438 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2011, 10/1558 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 7 december 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 februari 2012 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar van gelijke datum aan de Raad doen toekomen.
Appellant heeft naar aanleiding van de nieuwe beslissing op bezwaar nader gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 17 december 2007 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per 27 januari 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat hij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2. Bij brief van 6 augustus 2009 heeft appellant het Uwv wederom verzocht om toekenning van een WAO-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een herhaalde aanvraag en heeft bij besluit van 26 oktober 2009 de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
1.3. Bij het bestreden besluit van 26 februari 2010 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat de verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat er ten aanzien van de situatie op grond waarvan het besluit op 17 december 2007 is genomen geen feiten zijn vast te stellen op grond waarvan moet worden teruggekomen op die beslissing.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv heeft mogen weigeren terug te komen van de eerdere afwijzing omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden met betrekking tot een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering per 27 januari 2004. Omdat appellant echter niet uitdrukkelijk heeft verzocht om de eerdere afwijzende beslissing te herzien maar meerdere malen heeft gevraagd om hem een WAO-uitkering toe te kennen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat appellant, met toepassing van artikel 43a van de WAO, per een andere datum dan 27 januari 2004 recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering. Volgens de rechtbank had het Uwv dit moeten onderzoeken en had zij daarop een beslissing dienen te nemen. Om die reden heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten voor zover dat besluit betrekking heeft op (de handhaving van) de afwijzing van een verzoek van appellant om terug te komen op het besluit van 17 december 2007 en het Uwv opgedragen om binnen zes weken en besluit te nemen op het bezwaar van appellant.
3.1. Nadat appellant hoger beroep had ingesteld heeft het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 1 februari 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond wordt verklaard en aan appellant per 28 januari 2004 een WAO-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij heeft het Uwv medegedeeld dat zal worden overgaan tot vergoeding van het griffierecht.
3.2. Appellant heeft gehandhaafd zijn standpunt dat hij een beroepsziekte heeft en hij daarom graag zou zien dat het bedrijf waarvoor hij werkzaam was, de [naam bedrijf], en de verzekeraar hem een schadevergoeding betalen nu zij verantwoordelijk zijn voor het leed dat hij al die jaren heeft moeten ondergaan. Voorts is appellant van mening dat hij nog recht heeft op vergoeding van zijn salaris en een uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Hij verzoekt de beslissing te herzien en een beslissing te nemen die meer tegemoet komt aan de werkelijke situatie.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet aanleiding om in de eerste plaats met betrekking tot de omvang van het onderhavige geding het volgende te overwegen. De Raad is van oordeel dat de vraag of appellant in verband met zijn arbeidsongeschiktheid nog recht heeft op salaris van zijn (voormalig) werkgever en op schadevergoeding van zijn werkgever en/of de verzekeraar in dit geding niet ter beoordeling staat, daar dit buiten de omvang van het geding valt. Het Uwv is immers niet bevoegd om een beslissing daaromtrent te nemen en het besluit op bezwaar zag daar dan ook niet op.
4.2. De Raad stelt voorts vast dat nu alsnog per datum in geding een WAO-uitkering aan appellant is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% het Uwv volledig aan appellant is tegemoet gekomen. Dit betekent dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een beslissing van de Raad op het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M.D.F. de Moor
TM