ECLI:NL:CRVB:2012:BY6294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanspraak op een WAO-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft appellant, die van 18 juni 1996 tot 5 maart 2006 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 16 juni 2010 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 21 mei 2009 minder dan 15% was, waardoor hij geen aanspraak meer kon maken op een WAO-uitkering. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv gehandhaafd, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank Breda op 6 mei 2011, waarin het beroep van appellant gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en aangevoerd dat de stress en angst die hij ervaart door de procedures en de niet-erkenning van zijn klachten door het Uwv, zijn situatie verergeren. Hij betoogde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening houdt met zijn medische beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelde dat appellant geen medische informatie heeft overgelegd die zijn stelling onderbouwt dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen.
De Raad bevestigde dat de arbeidskundige grondslag van het besluit deugdelijk is, en dat de functies die aan appellant zijn voorgelegd passend zijn voor zijn krachten en bekwaamheden. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 december 2012.