ECLI:NL:CRVB:2013:1077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
11-5349 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische en arbeidskundige grondslag van een WIA-uitkering na hartritmestoornissen en angstklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, O. Alkurt, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toekende. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

Appellant was eerder werkzaam als chauffeur en had zich in juni 2008 ziek gemeld vanwege hartritmestoornissen en angstklachten. Het Uwv had vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, en had zijn bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de medische beperkingen van appellant correct had vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij niet in staat was om de functies te vervullen die in de schatting waren opgenomen, en dat zijn medische beperkingen niet adequaat waren beoordeeld. De Raad oordeelde echter dat appellant zijn stellingen niet had onderbouwd met toereikende objectief-medische gegevens. De door hem ingediende informatie van zijn huisarts werd niet als nieuw of relevant beschouwd.

De Centrale Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/5349 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 augustus 2011, 11/112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
O. Alkurt te Amsterdam (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juli 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is bij brief van 20 mei 2013 een schrijven van zijn huisarts van
19 oktober 2011 ingezonden, waarop van de zijde van het Uwv is gereageerd met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 28 mei 2013.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2013. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet doen vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur. Nadat hij vanuit die functie werkloos was geworden, heeft hij een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet. Vanuit die uitkeringssituatie heeft hij zich in juni 2008 ziek gemeld met klachten als gevolg van een hartritmestoornis en angstklachten.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 25 juni 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), daar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.3. Bij besluit van 30 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit in de eerste plaats, wat betreft de hartritmestoornissen van appellant, overwogen dat de verklaringen van de cardiologen Savalle en Veldkamp omtrent hun bevindingen bij onderzoek van appellant geen aanleiding geven voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts ter zake meer beperkingen had moeten opnemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
11 november 2010. Ook anderszins heeft de rechtbank daarvoor geen aanleiding gezien.
2.3. Evenmin heeft de rechtbank de stelling van appellant gevolgd dat de verzekeringsartsen van het Uwv ook meer beperkingen hadden dienen op te nemen in de FML vanwege zijn angststoornis, smetvrees en hypochondrie. In overeenstemming met de verklaring van psycholoog Zafer van 10 mei 2010, heeft de bezwaarverzekeringsarts, aldus de rechtbank, de diagnose angststoornis, obsessief compulsieve stoornis en hypochondrie gesteld. In aanvulling op de door de verzekeringsarts in de FML van 28 april 2010 vastgelegde beperkingen - met name: aangewezen zijn op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, werk zonder verhoogd persoonlijk risico, werk zonder leidinggevende aspecten en beperkingen ten aanzien van omgaan met conflicten - heeft de bezwaarverzekeringsarts voorts, in verband hiermee, in de FML van 11 november 2010 aanvullende beperkingen opgenomen, aldus dat appellant ook aangewezen is op werk waarin meestal weinig of geen contact met klanten, patiënten of hulpbehoevenden is vereist en hij voorts beperkt is in die zin dat hij bij een productiefunctie of schoonmaakfunctie wegwerphandschoenen moet kunnen dragen. De rechtbank heeft overwogen dat er geen informatie (van medisch specialisten) is overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat appellant vanwege deze drie aandoeningen meer beperkt moet worden geacht dan in de FML van 11 november 2010 is aangenomen.
2.4. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit ten slotte overwogen dat, mede in het licht van de beschouwingen daarover van de verzekeringsartsen, evenmin toereikende objectief-medische gronden bestaan voor de door appellant bepleite urenbeperking en dat zodanige gronden eveneens ontbreken om, als door appellant voorgestaan, meer beperkingen aan te nemen in verband met bijwerkingen die hij ervaart als gevolg van de medicijnen die hij slikt voor zijn hartritmestoornissen.
2.5. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige te kennen heeft gegeven bij de duiding van functies rekening te hebben gehouden met de arbeidsmogelijkheden die de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 11 november 2010 heeft vastgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige zijn conclusies ter zake deugdelijk gemotiveerd. Met name ook heeft de rechtbank de functies passend geacht ten aanzien van de aspecten persoonlijk risico en hoog handelingstempo alsmede, in verband met de smetvrees van appellant, de mogelijkheid de werkzaamheden in die functies desgewenst uit te voeren met wegwerphandschoenen. Naar het oordeel van de rechtbank is de passendheid van de geduide functies genoegzaam gemotiveerd.
3.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat hij niet in staat is tot het vervullen van de bij de schatting in aanmerking genomen functies, gelet op de beperkingen die voortvloeien uit (de combinatie van) zijn aandoeningen. In verband met een door hartritmestoornissen verstoorde nachtrust, ervaart appellant vermoeidheidsklachten en energetische problemen. In verband hiermee is volgens appellant een urenbeperking geïndiceerd. Als gevolg van de verstoorde nachtrust lijdt appellant ook aan concentratiestoornissen en vergeetachtigheid. Appellant meent voorts dat met de stelling dat zijn smetvreesproblemen kunnen worden ondervangen door het dragen van wegwerphandschoenen, voorbij wordt gegaan aan de ernst van deze problematiek.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep, bij beroepschrift en ter zitting van de Raad, naar voren heeft gebracht, vormt in overwegende mate een herhaling van de door hem eerder naar voren gebrachte gronden. De overwegingen van de rechtbank ter zake van die gronden en het daarop gebaseerde oordeel worden volledig onderschreven.
4.3.
Appellant heeft de door hem staande gehouden eigen opvatting inzake de ernst van zijn medische beperkingen in hoger beroep niet nader aan de hand van toereikende
objectief-medische gegevens onderbouwd. Het door hem ingezonden schrijven van zijn huisarts van 19 oktober 2011 bevat dergelijke gegevens niet, nu daarin slechts melding wordt gemaakt van het gegeven dat appellant bekend is met recidief boezemfibrilleren, waarvoor hij bij de cardioloog onder behandeling is en dat hij voorts angstklachten heeft, waarvoor hij door een psycholoog wordt begeleid. In een reactie op dat schrijven bij rapport van 28 mei 2013, heeft bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan te kennen gegeven dat het schrijven van de huisarts geen nieuwe feiten bevat en (aldus) geen aanknopingspunten voor wijziging van het ingenomen standpunt. Er bestaat geen aanleiding genoemde bezwaarverzekeringsarts in deze zienswijze niet te volgen.
4.4.
Het overwogene onder 4.2 en 4.3 leidt tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank inzake de medische grondslag van het bestreden besluit volledig wordt onderschreven.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt eveneens juist geacht. Ook met betrekking tot die grondslag heeft appellant zijn opvatting in hoger beroep staande gehouden, maar niet nader onderbouwd. Er is - dan ook
- niet kunnen blijken van enig aanknopingspunt om hierover tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
4.6.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas

QH