ECLI:NL:CRVB:2013:1078
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J.R. Baas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, A. te B. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 augustus 2010 geen recht had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld en dat hij als gevolg van zijn lichamelijke en psychische klachten niet in staat was om arbeid te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd door de verzekeringsartsen, die appellant medisch hadden onderzocht en informatie hadden ingewonnen bij zijn behandelende psycholoog en huisartsen. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de bezwaren van appellant tegen de medische beoordeling konden onderbouwen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat er bij appellant sprake was van een uitgebreide psychosociale problematiek, maar niet van een ernstige medische problematiek.
De Raad bevestigde dat de rechtbank de mening van de bezwaarverzekeringsarts niet onterecht als doorslaggevend had aangemerkt, ondanks de tegenstrijdige mening van de behandelende psycholoog. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet correct waren vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.