ECLI:NL:CRVB:2013:1078

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
11-6312 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • J.R. Baas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, A. te B. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 augustus 2010 geen recht had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld en dat hij als gevolg van zijn lichamelijke en psychische klachten niet in staat was om arbeid te verrichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd door de verzekeringsartsen, die appellant medisch hadden onderzocht en informatie hadden ingewonnen bij zijn behandelende psycholoog en huisartsen. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de bezwaren van appellant tegen de medische beoordeling konden onderbouwen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat er bij appellant sprake was van een uitgebreide psychosociale problematiek, maar niet van een ernstige medische problematiek.

De Raad bevestigde dat de rechtbank de mening van de bezwaarverzekeringsarts niet onterecht als doorslaggevend had aangemerkt, ondanks de tegenstrijdige mening van de behandelende psycholoog. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet correct waren vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/6312 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
14 september 2011, 11/1144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juli 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Veerkamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 7 juni 2013, waar partijen - waarvan het Uwv en de gemachtigde van appellant met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 22 februari 2011 (bestreden besluit), bij welk besluit het Uwv in bezwaar heeft gehandhaafd zijn besluit van 14 oktober 2010. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 augustus 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), daar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.2. Met betrekking tot de door appellant tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerde gronden, heeft de rechtbank voorop gesteld dat het de specifieke deskundigheid is van de (bezwaar)verzekeringsarts om op basis van de medisch objectiveerbare klachten de beperkingen van appellant vast te stellen. De rechtbank heeft overwogen dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant medisch heeft onderzocht en dat daarnaast informatie is ingewonnen bij de behandelende sector, in het bijzonder de behandelende psycholoog en de huisartsen van appellant.
1.3. Door de verzekeringsartsen is op basis van de aldus verkregen gegevens geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een uitgebreide psychosociale problematiek, zonder dat sprake is van een ernstige medische problematiek. De rechtbank heeft in de stukken, noch in hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd, aanknopingspunten aangetroffen om de lichamelijke en psychische beperkingen die door de verzekeringsartsen ten aanzien van appellant in aanmerking zijn genomen, niet voldoende of niet juist te achten. De rechtbank heeft zich aldus niet kunnen verenigen met de eigen opvatting van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij in het geheel niet, althans niet voltijds, belastbaar is met arbeid.
1.4. Ervan uitgaande dat het bestreden besluit berust op een toereikende en juiste medische grondslag, heeft de rechtbank zich ook kunnen verenigen met de voor appellant als passende arbeidsmogelijkheden geselecteerde functies. Met de arbeidskundige rapportages van
7 oktober 2010 en van 22 februari 2011 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat die functies, gelet op de daaraan verbonden belasting, haalbaar zijn voor appellant.
2.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat hij als gevolg van zijn lichamelijke en psychische klachten in het geheel niet in staat is om loonvormende arbeid te verrichten. Gegeven het feit dat de bezwaarverzekeringsarts en de behandelende psycholoog van mening verschillen omtrent zijn psychische problemen - appellant wijst in dit verband erop dat zijn psycholoog spreekt van een ernstige depressieve stoornis - had de rechtbank volgens appellant niet zonder meer de mening van de bezwaarverzekeringsarts doorslaggevend mogen achten.
3.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, bevat geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie slechts een herhaling van de eerder naar voren gebrachte gronden. De door hem gehandhaafde bezwaren tegen de medische grondslag van het bestreden besluit, heeft appellant in hoger beroep niet nader aan de hand van
objectief-medische gegevens onderbouwd.
3.3.
Naar aanleiding van het gestelde in het aanvullende beroepschrift, als onder 2 in samenvatting weergegeven, wordt nog overwogen dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat de rechtbank zonder meer de mening van de verzekeringsartsen omtrent (de ernst van) zijn psychische klachten en de daaruit voortvloeiende arbeidsbeperkingen heeft gevolgd. Met juistheid heeft de rechtbank immers vastgesteld dat door de verzekeringsartsen informatie van de behandelende psycholoog in de oordeelsvorming is betrokken.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat naar het oordeel van die artsen, gegeven de bevindingen bij eigen medisch onderzoek en tevens gelet op de van de behandelende sector verkregen informatie, bij appellant (weliswaar) sprake is van een uitgebreide psychosociale problematiek, maar niet van een ernstige psychische problematiek in objectief-medische zin. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien het aldus onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen als onjuist of als ontoereikend gemotiveerd aan te merken.
3.4.
Datzelfde geldt voor de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
2 september 2010 vastgelegde beperkingen, in welk verband in het bijzonder nog wordt onderschreven de overweging van de rechtbank dat het de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen is om op basis van de beschikbare medische gegevens beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid vast te stellen. Appellant heeft overigens niet nader geconcretiseerd op welke onderdelen van (met name: rubrieken 1 en 2 van) de FML meer of zwaardere beperkingen in aanmerking hadden dienen te worden genomen.
3.5.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas

QH