ECLI:NL:CRVB:2013:1079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
11-5529 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering en de rol van fluctuaties in gezondheidsklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. Appellante, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft deze overwegingen.

De Raad oordeelt dat appellante geen nieuwe relevante medische stukken heeft overgelegd die aanleiding geven om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante lijdt aan wisselende gewrichtsklachten, rug- en beenklachten, en dat zij in staat is tot zittend werk dat niet zwaar of intensief lichamelijk belastend is. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze conclusies onderschreven en aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn voor een te verwachten hoog ziekteverzuim.

Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat haar fluctuaties in klachten niet adequaat zijn meegenomen in de beoordeling. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de informatie van de behandelend reumatoloog, die na de datum in geding is verkregen, niet relevant is voor de beoordeling van de situatie ten tijde van het besluit. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen niet te volgen en heeft het verzoek van appellante om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen afgewezen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/5529 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
9 september 2011, 11/1917 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juli 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingezonden, waarop van de zijde van het Uwv is
gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2013. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 16 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met
ingang van 20 september 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, daar zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2. Bij besluit van 23 maart 2011 (bestreden besluit) is het door appellante tegen het besluit van 16 november 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bij onderzoek heeft geconcludeerd dat, samengevat weergegeven, bij appellante sprake is van wisselende gewrichtsklachten,
rug- en beenklachten en klachten als gevolg van een huidaandoening. In verband hiermee achtte de verzekeringsarts appellante in algemene zin aangewezen op werkzaamheden en
omstandigheden die niet zwaar of intensief lichamelijk belastend zijn en die meer specifiek niet lang of zwaarder belastend zijn voor de benen of de rug. Appellante is aangewezen op zittende werkzaamheden.
2.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat er ondanks adequate behandeling nog actieve reumatoïde artritis is, waarbij wisselende gewrichten zijn aangedaan en dat appellante ook veel knie- en enkelklachten rechts heeft. Het oordeel van de verzekeringsarts dat
appellante daarmee is aangewezen op in hoofdzaak zittend, fysiek licht, werk, werd door de bezwaarverzekeringsarts onderschreven. Pedaalbediening met de rechtervoet waarbij kracht moet worden uitgeoefend, is contra-geïndiceerd, evenals werken in avond- en nachtdiensten. Een werkdag dient voorts te worden afgegrensd op acht uur. Ook ten aanzien van persoonlijk risico zijn nadere beperkingen in aanmerking genomen. Met inachtneming van de aldus
vastgestelde beperkingen is volgens de bezwaarverzekeringsarts ook tegemoet gekomen aan het door appellante gesignaleerde risico van een hoog ziekteverzuim.
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank moet, gelet op alle beschikbare gegevens, worden
aangenomen dat bij appellante niet te geringe medische beperkingen zijn vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank laten wegen dat de verzekeringsartsen bekend waren met alle door
appellante gestelde gezondheidsklachten, waaronder het te verwachten ziekteverzuim. Ook uit de door appellante in beroep overgelegde medische informatie blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij meer beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De uit de informatie van de behandelend reumatoloog H.L.M. Brus naar voren komende toename van klachten van appellante dateert, aldus de rechtbank, van na de datum in geding en kan daarom in deze procedure niet in de oordeelsvorming worden betrokken.
2.5. De rechtbank heeft ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overwogen ervan overtuigd te zijn dat de belasting van de bij de schatting in aanmerking
genomen functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1. In hoger beroep heeft appellante benadrukt dat juist het feit dat haar gewrichtsklachten kunnen fluctueren, maakt dat elk medisch onderzoek slechts een momentopname is. De
uitkomsten van een dergelijk onderzoek kunnen volgens appellante dan ook niet maatgevend worden geacht voor haar situatie op de wat langere termijn. Inschatting van het te verwachten ziekteverzuim is volgens appellante volstrekt arbitrair.
3.2. Voorts acht appellante het in dit verband niet juist dat de rechtbank de informatie van reumatoloog Brus als niet relevant heeft afgedaan, omdat de door hem gesignaleerde toename van klachten dateert van na de datum in geding. Juist omdat sprake is van een fluctuerend medisch beeld, is die informatie volgens appellante wel van belang. Appellante handhaaft haar standpunt dat onderzoek door een onafhankelijk reumatoloog geïndiceerd is.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De overwegingen en het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit worden onderschreven. In reactie op de door appellante in hoger beroep naar voren gebrachte - uitsluitend - medische gronden, als onder 3.1 en 3.2 in samenvatting
weergegeven, heeft bezwaarverzekeringsarts A. Deitz in het bij verweerschrift gevoegde
rapport van 9 november 2011 als zijn oordeel te kennen gegeven dat uit de informatie van reumatoloog Brus naar voren komt dat, ondanks de door appellante aangegeven pijnklachten, bij onderzoek van appellante door die specialist op 28 januari 2011 geen
gewrichtsontstekingen werden vastgesteld. Bij onderzoek op 14 juni 2011 werd (slechts) een discrete ontsteking van de rechterknie vastgesteld.
4.3. Mede in het licht van het gegeven dat met beperkingen ten aanzien van de kniebelasting op de datum reeds rekening werd gehouden, heeft de bezwaarverzekeringsarts in deze
informatie van reumatoloog Brus geen aanknopingspunten gevonden om de beperkingen van appellante bij te stellen.
4.4. Deitz heeft voorts overwogen dat de informatie van Brus weinig aanwijzingen bevat voor de stelling van appellante met betrekking tot een te verwachten hoog ziekteverzuim op grond van een fluctuerend ziektebeeld, mits appellante voor haar overigens passend te achten
werkzaamheden verricht.
4.5. Bij rapport van 3 juni 2013 heeft bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen nog gereageerd op de door appellante in hoger beroep ingebrachte nadere medische informatie, in het bijzonder het journaal van haar huisarts, betreffende de periode van maart 2009 tot en met april 2013. Die reactie behelst in essentie dat uit deze informatie van de huisarts naar voren komt dat appellante regelmatige controles kent, wat passend wordt geacht bij haar
ziektebeeld. Ook uit deze informatie kan volgens de bezwaarverzekeringsarts niet worden afgeleid dat appellante ten tijde in geding niet in staat was tot het verrichten van passende werkzaamheden.
4.6. De Raad heeft geen aanleiding om bezwaarverzekeringsartsen Deitz en Heeskens-Reijnen niet te volgen in hun beschouwingen en conclusies, zoals achtereenvolgens vermeld in voormelde rapporten van 9 november 2011 en 3 juni 2013.
4.7. In dit oordeel ligt besloten dat evenmin aanleiding bestaat tot honorering van het verzoek van appellante tot benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige.
4.8. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas

HD