ECLI:NL:CRVB:2013:1096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
10-5692 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Wajong-uitkering na hartstilstand en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een Wajong-uitkering voor appellant, die na een hartstilstand in 2006 een uitkering heeft aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet als jonggehandicapte kon worden beschouwd, aangezien hij niet voor zijn 17e verjaardag arbeidsongeschikt was. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en zijn standpunt onderbouwd met medische rapporten, waaronder een rapport van verzekeringsarts Leunisse-Walboomers. De rechtbank heeft het Uwv in het gelijk gesteld, maar appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en een deskundige, prof. dr. R.N.W. Hauer, benoemd om de medische situatie van appellant te onderzoeken. In zijn rapport concludeerde Hauer dat de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 december 2008 juist waren. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant op zijn 17e en 18e verjaardag niet arbeidsongeschikt was in de zin van de Wajong, en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
10/5692 WAJONG
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 september 2010, 08/5069 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.E. Loontjes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2012. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Na de zitting is het onderzoek heropend.
De Raad heeft prof. dr. R.N.W. Hauer, cardioloog, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft een rapport gedateerd 4 februari 2013 uitgebracht aan de Raad.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege gelaten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten. Tevens is besloten de zaak te verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

OVERWEGINGEN

1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Appellant, geboren [in] 1988, kreeg op 1 oktober 2006 een ventriculaire fibrillatie met een hartstilstand. Bij een op 9 november 2007 gedagtekend formulier heeft appellant een Wajong-uitkering aangevraagd. Na medisch onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 maart 2008 geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant niet als jonggehandicapte in de zin van de Wajong kan worden beschouwd, omdat hij niet al op zijn 17e verjaardag arbeidsongeschikt was. Appellant heeft in bezwaar een brief van klinisch geneticus Marcelis van 9 maart 2007 ingebracht. Bij de beslissing op bezwaar van 24 september 2008 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden vastgesteld op 1 oktober 2006. Op dat moment was appellant 18 jaar. Nu appellant in het jaar voorafgaand aan 1 oktober 2006 geen zes maanden heeft gestudeerd, voldoet appellant niet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
2.1. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij al voor zijn 17e jaar arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 5, eerste lid, van de Wajong, en dat hij nog steeds arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapport van verzekeringsarts Leunisse-Walboomers van 13 november 2008 ingebracht. Deze verzekeringsarts concludeert op basis van zowel eigen onderzoek als informatie van cardioloog Van Langeveld dat appellant al vanaf zijn 14e jaar arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd en dat appellant per einde wachttijd geen duurzaam benutbare mogelijkheden had ten aanzien van het verrichten van loonvormende arbeid.
2.2. Op 12 januari 2009 heeft het Uwv bij de rechtbank een verweerschrift ingediend. Daarin heeft het Uwv een gewijzigd standpunt ingenomen. De bezwaarverzekeringsarts Deitz is blijkens het rapport van 23 december 2008 van mening dat appellant reeds op zijn 17e verjaardag medische beperkingen had. Deitz heeft op 23 december 2008 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld voor de situatie op de 17e en de 18e verjaardag van appellant. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige een onderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd. Op beide data bedraagt de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% in het kader van de Wajong. Daarom kan appellant niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering worden gebracht.
2.3 De rechtbank heeft een onafhankelijk onderzoek laten verrichten door
prof. dr. M.L. Simoons, cardioloog. Simoons heeft op basis van eigen onderzoek en de beschikbare medische informatie onder meer geconcludeerd dat de diagnose ARVD adequaat is onderbouwd. De rechtbank heeft overwogen dat Simoons genoegzaam kon concluderen dat Deitz per 16 juni 2005 en 16 juni 2006 niet te geringe beperkingen heeft aangenomen. De rechtbank heeft het oordeel van de deskundige gevolgd. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de bevindingen en de conclusies van de bezwaararbeidsdeskundige, als vervat in het rapport van 8 januari 2009. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat bij appellant op zijn 17e en 18e jaar geen sprake was van verlies aan verdienvermogen. Per 16 juni 2005 (en 16 juni 2006) is appellant dus niet arbeidsongeschikt in de zin van artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wajong. De omstandigheid dat er met ingang van 1 oktober 2006 sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van het doorgemaakte hartinfarct, kan er niet toe leiden dat appellant met ingang van 1 oktober 2006 wel recht heeft op een Wajong-uitkering. Op die datum voldeed appellant namelijk niet aan de in artikel 5, eerste lid, onder b, gestelde voorwaarde dat hij voorafgaand aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid ten minste zes maanden studerende was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, dat geacht moet worden uitsluitend te zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten, naar voren gebracht dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat de geduide functies op 16 juni 2005 (en 16 juni 2006) niet geschikt voor hem waren. De functie van parkeerwachter acht appellant een te solitaire functie, het persoonlijk risico in de functie plaatwerker acht appellant te groot in verband met het werken met scherpe voorwerpen en de functie van kwekerijmedewerker acht appellante te intensief.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ook de Raad heeft in de aanwezige gegevens aanleiding gezien een deskundige te raadplegen en heeft prof. dr. R.N.W. Hauer, cardioloog, verzocht een rapport op te stellen.
4.2
In zijn rapport van 4 februari 2013 heeft Hauer, op grond van het door hem ingestelde onderzoek, geconcludeerd dat hij de beperkingen van de verzekeringsarts als neergelegd in de FML van 23 december 2008 onderschrijft, ondanks dat bij appellant de aanleg voor ARVD/C al voor zijn geboorte aanwezig was en er mogelijk bij geavanceerd cardiologisch onderzoek ook voor 1 oktober 2006 aanwijzingen voor de, voor appellant nog verborgen, ziekte gevonden hadden kunnen worden.
4.3.
Ingevolge vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat het oordeel van een door de bestuursrechter geraadpleegde onafhankelijk medisch deskundige in beginsel wordt gevolgd. Er bestaat geen aanleiding in het onderhavige geval van dat uitgangspunt af te wijken. Het rapport van Hauer geeft blijk van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek. Hauer heeft zijn conclusies aan de hand van alle onderzoeksbevindingen inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd.
4.4.
De bij het bestreden besluit in aanmerking genomen medische beperkingen, zoals uiteindelijk vastgelegd in de FML van 23 december 2008, kunnen derhalve rechtens niet voor onjuist worden gehouden. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank met juistheid de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant in medisch opzicht als geschikt aangemerkt. Namens appellant zijn geen stukken in geding gebracht op grond waarvan aan dat oordeel over die functies zou moeten worden getwijfeld.
4.5
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd dient te worden.
5.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt

EH