In deze zaak gaat het om de vraag of appellante, die geen verblijfsvergunning heeft, recht heeft op kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante, geboren in Sierra Leone, heeft in Nederland gewoond sinds 2001 en heeft een zoon met een psychische stoornis. Haar aanvraag om kinderbijslag werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) omdat zij niet als verzekerde kon worden aangemerkt volgens artikel 6, tweede lid, van de AKW, dat stelt dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf niet verzekerd zijn.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de uitsluiting van appellante van de verzekering op basis van de AKW gerechtvaardigd is. De Raad overweegt dat internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), niet automatisch leiden tot een recht op kinderbijslag voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus. De Raad stelt dat de weigering van kinderbijslag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De Raad bevestigt dat de Nederlandse wetgeving een ruime beoordelingsvrijheid biedt aan de wetgever op het gebied van sociale zekerheid. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat het onderscheid naar nationaliteit en verblijfsstatus een legitiem doel dient en dat de uitsluiting van vreemdelingen van kinderbijslag niet onterecht is. De Raad concludeert dat de situatie van appellante niet leidt tot een schending van haar rechten onder het EVRM, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank die het beroep van appellante ongegrond verklaarde.