ECLI:NL:CRVB:2013:1171
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Uitsluiting van kinderbijslag op grond van verblijfsstatus en nationale wetgeving
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitsluiting van appellante van de verzekering voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning. Appellante, een Marokkaanse vrouw die in 2010 met haar kinderen naar Nederland vluchtte, had eerder een aanvraag voor kinderbijslag ingediend die door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) was afgewezen. De Svb stelde dat appellante niet verzekerd was onder de AKW omdat zij niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de uitsluiting van de verzekering voor de AKW op basis van verblijfsstatus gerechtvaardigd was en dat er geen schending was van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad benadrukte dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft op het gebied van sociale zekerheid en dat de uitsluiting van bepaalde groepen vreemdelingen van het recht op kinderbijslag een legitiem doel dient. De Raad concludeerde dat de weigering van kinderbijslag aan appellante niet in strijd was met internationale verplichtingen, aangezien de normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven van appellante en haar kinderen niet onmogelijk werd gemaakt door de afwijzing van de aanvraag.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de in artikel 6, tweede lid, van de AKW neergelegde uitsluiting van verzekering op basis van verblijfsstatus niet in strijd is met het EVRM. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak in stand moest worden gelaten, en dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.