ECLI:NL:CRVB:2013:1249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
12-1509 wuv
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding tandheelkundige kosten en verhuis- en herinrichtingskosten op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, geboren in 1932 en erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant had een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van een tandheelkundige behandeling en verhuis- en herinrichtingskosten. De aanvraag werd afgewezen op 8 september 2011, en dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 7 februari 2012. De Raad oordeelde dat appellant zijn gebitsklachten niet kon relateren aan zijn vervolging, en dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde verhuis- en herinrichtingskosten. Tijdens de zitting op 30 mei 2013 was appellant niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid van verweerder af te wijken. De Raad oordeelde dat de voedselsituatie van appellant tijdens de oorlogsjaren niet afwijkend was ten opzichte van de rest van de bevolking, en dat de verhuizing niet noodzakelijk was op medische gronden. De Raad verklaarde het beroep van appellant ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1509 WUV
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 februari 2012, kenmerk BZ01386640 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1932, is in 1974 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Aan hem zijn toen onder meer een periodieke uitkering en een voorziening ter zake van psychotherapeutische behandeling toegekend.
1.2.
In mei 2011 heeft appellant een (vervolg)aanvraag ingediend om vergoeding van de kosten van een tandheelkundige behandeling en van verhuis- en herinrichtingskosten.
1.3.
Bij besluit van 8 september 2011, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op de grond dat de gebitsklachten van appellant niet aan de vervolging kunnen worden gerelateerd, maar door andere oorzaken zijn ontstaan en dat er geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid bestaat voor de verhuizing en herinrichting.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
Ten aanzien van de kosten van een tandheelkundige behandeling
2.1.
Appellant stelt in beroep dat zijn gebitsproblemen een gevolg zijn van de slechte voedingssituatie tijdens de oorlogsjaren, gedurende welke hij ondergedoken heeft gezeten.
2.2.
Verweerder heeft beleid ontwikkeld met betrekking tot vergoeding van de kosten van het herstel van gebitsschade in het kader van de Wuv. Uitgangspunt hierbij is dat in het vervolgingsverleden van de aanvrager aanknopingspunten gevonden moeten kunnen worden, die een mogelijke verklaring geven voor het ontstaan van de bedoelde schade. Eén van die aanknopingspunten kan zijn het in de leeftijdsperiode van 0 tot 12 jaar opgesloten zijn in een gevangenis of kamp gedurende langere tijd, omdat het ontberen van goed voedsel van invloed geweest kan zijn op de vorming van het gebit. In geval van onderduik wordt in het algemeen aangenomen dat de voedselsituatie niet verschilde van die van personen die niet waren ondergedoken (CRvB 11 maart 2010, LJN BL8596).
2.3.
In de voorhanden zijnde medische en andere gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder - in het voetspoor van diens tandheelkundig adviseur - ingenomen standpunt ten aanzien van de gebitsklachten. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de voedselsituatie van appellant tijdens de onderduik zo slecht was dat deze vergeleken zou kunnen worden met de in 2.2 bedoelde voedselsituatie in gevangenissen en kampen. Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift uiteengezet dat appellant ondergedoken is geweest op verschillende adressen, veelal bij boeren, en dat hij tijdens de hongerwinter verbleef in Limburg, zodat kan worden aangenomen dat zijn voedingssituatie niet afwijkend is geweest ten opzichte van die van de rest van de bevolking. Appellant heeft dit niet, althans niet gemotiveerd, weersproken.
Ten aanzien van de verhuis- en herinrichtingskosten
2.4.
Verweerder acht een medische noodzaak voor verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 20 van de Wuv slechts aanwezig indien - voor zover hier van belang - een verhuizing naar een andere woning is aangewezen op grond van de uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken. De Raad heeft meermalen uitgesproken deze benadering van verweerder niet als onjuist te beoordelen (CRvB 11 februari 2010, LJN BL6135).
2.5.
Uit de voorhanden zijnde medische gegevens ziet de Raad niet naar voren komen dat de met de vervolging verband houdende psychische klachten van appellant de verhuizing noodzakelijk hebben gemaakt. Van belang hierbij zijn de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van verweerder, waaruit duidelijk naar voren komt dat er voornamelijk niet-medische overwegingen aan de verhuizing ten grondslag liggen, waaronder de - op zichzelf begrijpelijke en invoelbare - wens van appellant om dichter bij zijn vriendin te wonen. Ook de wens om toekomstbestendig te wonen is niet voldoende, nu deze betrekking heeft op een situatie die zich ten tijde hier van belang nog niet voordeed. Door appellant zijn geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de medische bevindingen en conclusies waarop het door verweerder ingenomen standpunt ten aanzien van de verhuis- en herinrichtingskosten is gebaseerd.
2.6.
Een tegemoetkoming op grond van artikel 21 van de Wuv voor verhuis- en herinrichtingskosten pleegt verweerder toe te kennen wanneer er sprake is van - kort weergegeven - een combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken. Verweerder heeft ook deze situatie in het geval van appellant niet aanwezig geacht en de Raad kan gelet op de aanwezige medische informatie verweerder in dat standpunt volgen.
2.7.
De Raad ziet uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen bijzondere omstandigheden naar voren komen die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om ten behoeve van appellant van zijn hiervoor omschreven beleid af te wijken.
2.8.
Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) S.K. Dekker
ew