ECLI:NL:CRVB:2013:1278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
11-2634 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering wegens onvoldoende toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, had zijn uitkering zien intrekken omdat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen. In 2009 meldde hij echter toegenomen psychische beperkingen en verzocht hij om herbeoordeling van zijn uitkering. Het Uwv wees deze aanvraag af, omdat er geen toename van beperkingen was vastgesteld.

De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad. De Raad heeft psychiater G.T. Gerssen ingeschakeld om de situatie van de appellant te onderzoeken. Gerssen concludeerde dat de appellant, ondanks zijn psychische problemen, in staat was tot het verrichten van loonvormende werkzaamheden. De Raad oordeelde dat het onderzoek van Gerssen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de beperkingen van de appellant onjuist waren ingeschat.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de eigen opvatting van de appellant over zijn arbeidsongeschiktheid niet kon worden gevolgd. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de belasting van de functies die bij de schatting in aanmerking waren genomen, de belastbaarheid van de appellant te boven ging. De uitspraak werd gedaan zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2634 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
18 maart 2011, 10/1010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juli 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Braam. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. D. de Jong.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft psychiater G.T. Gerssen als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 11 februari 2013 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Van de zijde van het Uwv is op het rapport van deskundige Gerssen gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker, toen hij zich op 15 maart 2000 arbeidsongeschikt meldde wegens recidiverende rugklachten. Daarnaast had hij psychische problemen, waarvoor hij in 2001 onder behandeling van een psychiater is gesteld, en verslavingsproblemen, waarvoor hij opgenomen is geweest. Appellant heeft met ingang van
1 maart 2001 een uitkering ontvangen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Die uitkering is met ingang van 16 juli 2006 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant was afgenomen naar minder dan 15%. Tegen het desbetreffende intrekkingsbesluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2. In augustus 2009 heeft appellant melding gemaakt van toegenomen psychische beperkingen. In verband hiermee heeft hij verzocht weer in aanmerking te worden gebracht voor een
WAO-uitkering.
1.3. Bij besluit van 9 november 2009 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen op de grond dat bij onderzoek door de verzekeringsarts geen toename van beperkingen is vastgesteld ten opzichte van de vorige beoordeling.
1.4. Bij besluit van 1 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 9 november 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat - gegeven de uitkomsten van onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts - weliswaar vanaf arbitrair 1 april 2009 sprake is van toegenomen beperkingen vanwege dezelfde ziekteoorzaak, maar dat - gegeven de uitkomsten van onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige - geen sprake is van arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.1.
Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant toegenomen beperkingen voor arbeid ondervindt met betrekking tot de aspecten conflicthantering en samenwerking.
2.2.
Op grond van de toegenomen agressieproblematiek van appellant is hij in april 2009 verwezen naar een psycholoog. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de agressieproblematiek past bij appellants persoonlijkheidsproblematiek, maar acht de aard en omvang niet duidelijk, in verband waarmee een expertise aangewezen werd geacht. In dit kader heeft psychiater
dr. S. Russo een onderzoek ingesteld. In zijn rapport van 28 augustus 2010 heeft deze psychiater gemeld dat appellant bij het onderzoek niet coöperatief is en dat in verband daarmee definitieve diagnostiek niet kan worden verricht. Bij het aldus beperkte onderzoek werden onvoldoende aanwijzingen gevonden om een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld te vermoeden. Wel heeft Russo het waarschijnlijk geacht dat de agressieproblematiek van appellant voortkomt uit zijn persoonlijkheidsproblematiek, wat als psychiatrische ziekte valt te classificeren.
2.3.
De rechtbank heeft in het rapport van Russo geen aanleiding gevonden om het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen. De beperkingen van appellant zijn naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze ingeschat, waarbij in aanmerking is genomen dat de agressieproblematiek is gebaseerd op ziekte of gebrek en dat de hieruit voortvloeiende toegenomen beperkingen zijn verdisconteerd in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 mei 2010. De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen dat appellant geen medische informatie heeft ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld.
3.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat zijn agressieproblematiek voortkomt uit een psychiatrische ziekte. De door de bezwaarverzekeringsarts ingeschakelde psychiater Russo heeft zijn onderzoek juist vanwege deze agressieproblematiek niet kunnen afronden. Appellant stelt dat dit hem niet is aan te rekenen, omdat dit gedrag voortkomt uit een stoornis. Zijn problematiek behoeft behandeling maar staat tegelijkertijd in de weg aan behandeling. Appellant meent dat hij als gevolg van zijn problematiek volledig arbeidsongeschikt is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Zoals vermeld in rubriek 1, heeft psychiater G.T. Gerssen op verzoek van de Raad appellant als onafhankelijk deskundige onderzocht. Bij rapport van 11 februari 2013 heeft deze deskundige verslag uitgebracht van zijn onderzoek en daarbij de hem door de Raad gestelde vragen beantwoord.
4.1.2. Op grond van het door hem ingestelde onderzoek heeft deskundige Gerssen vastgesteld dat appellant ten tijde van het onderzoek alsmede op de datum in geding een verslavingsziekte heeft, die is te omschrijven als misbruik van cannabis, en een gebrekkige ontwikkeling, die is te omschrijven als een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken.
4.1.3. Gerssen kan zich verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van appellant opgestelde FML van 12 mei 2010. In het bijzonder is, aldus Gerssen, in verband met de persoonlijkheidsproblematiek rekening gehouden met specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid, aangezien is gesteld dat appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en niet flexibel kan inspelen op wisselende omstandigheden. Ook is gesteld dat het omgaan met conflicten en het sociaal functioneren beperkt is.
4.1.4. Gerssen sluit zich aan bij de beschouwing in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts dat de psychiatrische problematiek van appellant voornamelijk persoonlijkheidsproblematiek is en dat dit kan worden gezien als de hoofddiagnose. Verder is gesteld dat de agressieproblematiek van appellant past bij zijn persoonlijkheidsproblematiek. Ook hier sluit Gerssen zich bij aan.
4.1.5. Gerssen kan op grond van zijn onderzoek en de door hem ingewonnen informatie niet stellen dat de agressieproblematiek is verergerd, zoals de gemachtigde van appellant heeft aangegeven. Anders dan de gemachtigde ook aangeeft, kan volgens Gerssen niet worden gesteld dat de agressieproblematiek, omdat deze behoort tot een persoonlijkheidsstoornis, geclassificeerd kan worden als een ziekte.
4.1.6. Naar het oordeel van deskundige Gerssen was appellant op de datum in geding 1 april 2009 met een zekere duurzaamheid in staat tot het verrichten van loonvormende werkzaamheden.
4.2.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is niet gebleken. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit het rapport van deskundige Gerssen naar voren komt dat, anders dan het geval was bij de expertise door Dr. Russo, bij voldoende coöperatie van appellant sprake is geweest van een volledig onderzoek. Er zijn geen aanknopingspunten dat dit onderzoek niet op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De conclusies waartoe psychiater Gerssen is gekomen en de door hem verstrekte antwoorden op de gestelde vragen, zijn door hem inzichtelijk en overtuigend onderbouwd aan de hand van zijn onderzoeksbevindingen. Van de zijde van appellant is niet meer inhoudelijk op het deskundigenrapport gereageerd.
4.3.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen van appellant niet onjuist zijn ingeschat, wordt onderschreven. De eigen opvatting van appellant, dat hij niet in staat is tot het verrichten van loonvormende werkzaamheden, dient te worden verworpen.
4.4.
Ten slotte is niet gebleken van aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de belasting van de functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen, de belastbaarheid van appellant te boven gaat.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan

EH