ECLI:NL:CRVB:2013:1302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
12-803 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet-naleving verzuimregels in re-integratietraject

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellante, die sinds 2002 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had zich in november 2010 aangemeld voor een re-integratietraject. Tijdens dit traject heeft zij herhaaldelijk waarschuwingen ontvangen vanwege het niet regelen van kinderopvang en het niet eerlijk communiceren hierover. Na een ziekmelding op 21 maart 2011 heeft de betrokken instantie, [S.], appellante een derde waarschuwing gegeven en het traject beëindigd omdat zij de verzuimregels niet had nageleefd.

Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat heeft vervolgens de bijstand van appellante met 100% verlaagd voor de duur van één maand, omdat zij onvoldoende gebruik had gemaakt van de aangeboden voorzieningen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzuimregels onredelijk zijn en dat haar ziekte de oorzaak was van het niet naleven van deze regels.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante de verzuimregels niet heeft nageleefd en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door ziekte niet in staat was om deze regels te volgen. De Raad oordeelde dat de opgelegde verlaging van de bijstand in overeenstemming was met de geldende verordening en dat er geen aanleiding was om de verlaging te matigen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de verplichtingen van bijstandsontvangers om zich aan de verzuimregels te houden.

Uitspraak

12/803 WWB
Datum uitspraak: 6 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 december 2011, 11/5171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is ter zitting van 25 juni 2013 ter behandeling aan de orde gesteld, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Sinds 2002 ontvangt appellante bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. In november 2010 is appellante aangemeld voor een re-integratietraject via Workfirst bij [S.]. Appellante is belastbaar voor 26 uur per week.
1.2.
Op 3 februari 2011 en op 15 maart 2011 heeft [S.] appellante waarschuwingen gegeven in verband met het niet regelen en later stagneren van kinderopvang voor haar dochtertje en het niet eerlijk communiceren daarover.
1.3.
Op 21 maart 2011 heeft appellante zich bij [S.] ziekgemeld met hoofdpijnklachten. Omdat appellante op 23 maart 2011 buitenshuis is geweest zonder dat te melden, en omdat zij niet, overeenkomstig het verzuimprotocol, dagelijks contact heeft onderhouden met haar begeleidingsconsulent, heeft [S.] appellante een derde waarschuwing gegeven en het traject per direct beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 28 april 2011, gehandhaafd bij besluit van 22 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellante met ingang van 1 juni 2011 verlaagd met 100% van de voor haar geldende bijstandsnorm voor de duur van één maand op de grond dat zij onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening bij [S.], hetgeen heeft geleid tot het voortijdig beëindigen van het traject.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appelante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat de verzuimregels uit het protocol onredelijk zijn. Dat appellante zich elke ochtend voor 8.00 uur moet melden is te belastend voor haar omdat zij dat moeilijk kan combineren met de zorg voor haar dochtertje en bovendien dient die regel geen enkel redelijk doel. De rechtbank heeft niet onderkend dat het ziek zijn juist de oorzaak kan zijn van het niet naleven van de verzuimregels. Ten slotte heeft appellante verzocht om schadevergoeding.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat voor appellante ten tijde hier van belang de verplichtingen tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB golden. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB was appellant verplicht gebruik te maken van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
4.2.
[S.] hanteert in geval van ziekte verzuimregels, neergelegd in een verzuimprotocol. Daarin is onder meer opgenomen dat de betrokkene in geval van ziekte tussen 8.00 uur en 17.00 uur thuis moet zijn, totdat nadere afspraken zijn gemaakt, anders moet hij dit doorgeven aan [S.]. Voorts staat in het verzuimprotocol dat de betrokkene dagelijks vóór 8.00 uur contact moet opnemen met [S.]. Anders dan appellante stelt, zijn deze regels niet onredelijk. Niet valt in te zien dat elke morgen even telefonisch contact opnemen met [S.] een belemmering vormt voor de zorg voor haar dochtertje. Tijdens deze telefonische contacten wordt beoordeeld of ondersteuning kan worden geboden bij het herstel of dat de betrokkene tijdelijk, ander, aangepast werk kan doen.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante de verzuimregels niet heeft nageleefd. Zij is in ieder geval zonder toestemming op 23 maart 2011 in een winkelcentrum geweest. Nog afgezien van het feit dat appellante daarover wisselende verklaringen heeft afgelegd, doet niet ter zake waarom appellante op 23 maart 2011 overdag verder nog het huis uit is geweest, alleen al omdat zij daarover geen contact heeft gezocht met [S.] en daarover geen afspraken heeft gemaakt. Niet gezegd kan worden dat appellante van haar gedraging geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door ziekte niet in staat was de verzuimregels na te leven.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 was het dagelijks bestuur ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was om de bijstand van appellant overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB te verlagen. De verordening is de Verordening Afstemmings- en handhavingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2011 (verordening). De derde waarschuwing van [S.] aan het adres van appellante heeft geleid tot de voortijdige beëindiging van het traject. Bij een gedraging als hier aan de orde dient ingevolge artikel 8, derde lid, onder c, in verbinding met artikel 9, aanhef en onder c, van de verordening de bijstandsnorm te worden verlaagd met 100% gedurende een maand. De door het dagelijks bestuur opgelegde verlaging is in overeenstemming met de verordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de ernst van de gedragingen van appellante, de mate waarin appellante die gedragingen kan worden verweten en de omstandigheden waarin zij verkeert aanleiding geven om de verlaging met ingang van 1 juni 2011 lager vast te stellen dan 100% van de voor haar geldende bijstandsnorm.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Het verzoek om vergoeding van schade dient te worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) B. Rikhof

HD