ECLI:NL:CRVB:2013:1317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
11-4676 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na ziekmelding en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, een vrachtwagenchauffeur, meldde zich op 23 april 2007 ziek met nek- en rugklachten. Na een medisch onderzoek door verzekeringsarts L. Ubbink op 16 maart 2010, werd vastgesteld dat appellant beperkingen had, maar geen urenbeperking nodig was. Het Uwv besloot op 19 april 2010 dat appellant geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% bleef. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. Appellant stelde in hoger beroep dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, ondanks zijn klachten. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4676 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
13 juli 2011, 10/6649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich vanuit zijn functie van vrachtwagenchauffeur voor 38 uur per week, op 23 april 2007 ziek gemeld met nek- en rugklachten.
1.2. In het kader van de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 16 maart 2010 onderzocht door verzekeringsarts L. Ubbink. In zijn rapport van 17 maart 2010 heeft Ubbink de anamnese, het resultaat van het psychisch onderzoek en het onderzoek aan nek, schouders, rug, ellebogen, polsen en handen beschreven. Ubbink heeft vervolgens vastgesteld dat er beperkingen zijn ten aanzien van nek- en rugbelastend werk. Een urenbeperking heeft hij niet geïndiceerd geacht. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2010. De door Ubbink opgevraagde informatie van 2 april 2010 van de huisarts, heeft niet geleid tot aanscherping van de FML. Bij het arbeidskundig onderzoek werd na selectie van voor appellant geschikte functies, vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 28,71% is. Bij besluit van 19 april 2010 heeft het Uwv meegedeeld dat voor appellant met ingang van 19 april 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.3. In bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer het dossier bestudeerd, appellant op hoorzitting gezien en aansluitend een nader onderzoek verricht. De klachten van de degeneratief veranderde wervelkolom stonden op de voorgrond en daarmee heeft de verzekeringsarts, aldus De Brouwer, voldoende rekening gehouden. Van een psychische stoornis met gevolgen voor de belastbaarheid is niet gebleken. De bezwaarverzekeringsarts kon zich verenigen met de beperkingen in de FML van 7 april 2010. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige H. de Rooy volgens zijn rapportage van 26 augustus 2010 aanleiding gezien één van de voor appellant geselecteerde functies te laten vervallen. Er resteren echter voldoende functies om de beoordeling dat sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% te kunnen dragen. Bij besluit op bezwaar van
27 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 april 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig geacht en heeft zich voorts kunnen stellen achter de conclusies van de verzekeringsartsen ten aanzien van de voor appellant geldende arbeidsbeperkingen als gevolg van de degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom. De door appellant aangevoerde grond dat in de FML ten onrechte geen rekening is gehouden met de, in beroep aangevoerde, hand- en vingerklachten als gevolg van artrose, slaagt niet. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant deze klachten eerst op 14 september 2010, dus ruim vijf maanden na de datum in geding heeft gemeld. Evenmin slaagt de grond dat de bezwaarverzekeringsarts geen acht zou hebben geslagen op het oordeel van de bedrijfsarts. De rechtbank heeft erop gewezen dat een (bezwaar)verzekeringsarts mag varen op de conclusies van zijn eigen onderzoek. Dat de bezwaarverzekeringsarts daarbij andere beperkingen stelt dan de bedrijfsarts, is geen aanwijzing voor een onzorgvuldig of onjuist onderzoek temeer omdat de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 31 maart 2011 nader gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze van de bedrijfsarts. Tevens is hierbij afdoende gemotiveerd waarom er geen reden is voor een urenbeperking.
2.3. Ervan uitgaande dat het bestreden besluit berust op een toereikende medische grondslag, heeft de rechtbank zich ook kunnen verenigen met de voor appellant geselecteerde functies. Gelet op de door appellant gevolgde opleiding in het verleden, aangevuld met zijn werkervaring, zijn de functies ook qua opleidingsniveau passend te achten.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geschied. Er is voorbijgegaan aan het oordeel van de bedrijfsarts. Appellant bestrijdt dat de bedrijfsarts het standpunt van de verzekeringsarts zou ondersteunen dat appellant geschikt zou zijn om gedurende 40 uur per week passend werk te verrichten. Voorts is de rechtbank
voorbijgegaan aan het feit dat de verzekeringsarts geen informatie bij de huisarts heeft opgevraagd. De huisarts heeft nooit een verzoek van de verzekeringsarts ontvangen. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten als gevolg van zijn nek- en rugproblematiek en de klachten van zijn handen. Al deze klachten heeft hij reeds bij zijn ziekmelding naar voren gebracht. Appellant wijst op een onjuistheid in de aangevallen uitspraak; namelijk dat hij niet als supermarktmanager heeft gewerkt. Tot slot acht hij de functies, met name de functie van gereedschapsmaker, SBC-code 264050, gelet op zijn eigen opleidingsniveau, niet geschikt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd - in essentie een herhaling van de eerdere gronden - geeft geen aanleiding voor een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. De rechtbank is uitgebreid ingegaan op de voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheidsschatting relevante gronden.
De verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts hebben een zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij, gelet op appellants klachten, de nek, schouders, armen, handen, rug en benen zijn onderzocht. De in de FML van 7 april 2010 vastgelegde beperkingen vinden bevestiging in het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts. Bij beide onderzoeken is informatie uit de behandelend sector betrokken, waarbij specifiek ook is ingegaan op de informatie van de huisarts van 2 april 2010 zoals naar voren komt uit het rapport van 11 augustus 2010 van bezwaarverzekeringsarts De Brouwer. Wat betreft de klachten aan de handen en vingers, sluit de Raad aan bij hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd waarom geen urenbeperking noodzakelijk is geacht. Ook in hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische gegevens ingebracht die aanleiding geven tot een ander oordeel.
4.2.
Wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies merkt de Raad op dat, ook al zou ervan uit moeten worden gegaan dat de functie gereedschapsmaker, SBC-code 264050, niet geschikt is vanwege de in deze functie nog te volgen vakopleiding, ter zitting is komen vast te staan dat bij het wegvallen van die functie voldoende functies resteren zonder dat dat leidt tot een in het kader van de Wet WIA relevante wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Vergelijking van het loon dat appellant met de functies productiemedewerker industrie, SBC-code 111180, wikkelaar, SBC-code 267050, en parkeercontroleur, SBC-code 342022, kan verdienen met het voor hem vastgestelde maatmaninkomen, resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 32,87%, dus eveneens minder dan 35%.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt

QH