5.De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1.Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2.Voor het treffen van een voorlopige voorziening als in dit geval gevraagd, moet worden bezien of op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. Daarbij komt ook in beeld de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.
5.3.De voorzieningenrechter acht het door verzoeker gestelde zorgbelang in dit geval op zichzelf spoedeisend, nu de indicatie voor Persoonlijke verzorging met ingang van 9 mei 2013 is verlaagd van klasse 3 naar klasse 1.
5.4.De voorzieningenrechter zal hierna bezien of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal kunnen blijven.
5.5.Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat ter beoordeling van de voorzieningenrechter de vraag of CIZ bij bestreden besluit 2 bij de indicatie van de Persoonlijke verzorging terecht de aftrek van één uur per etmaal heeft toegepast.
5.6.Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bza wordt onder gebruikelijke zorg verstaan: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden.
5.7.Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Bza bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
5.8.De in dit geschil toepasselijke Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2013
(Stcrt. 2012, nr. 26768), Bijlage 3 over gebruikelijke zorg (Beleidsregels 2013), vermelden voor zover hier van belang het volgende:
“Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder AWBZ-grondslag kan de omvang van de zorg (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Gebruikelijke zorg bij kinderen kan activiteiten omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Bij gebruikelijke zorg gaat het om activiteiten als omschreven in de beleidsregels Persoonlijke Verzorging, Verpleging, Begeleiding en bij Verblijf om het leefklimaat beschermende woonomgeving. Van bovengebruikelijke zorg bij kinderen in chronische situaties is pas sprake wanneer de omvang van de zorg substantieel meer is dan een gezond kind van dezelfde leeftijd gemiddeld nodig heeft. Met substantieel wordt bij de functies Persoonlijke Verzorging, Verpleging en Begeleiding bedoeld een omvang van gemiddeld meer dan een uur per etmaal. Dit uur per etmaal is geen bovengebruikelijke zorg, maar hoort nog tot gebruikelijke zorg. Bij de functie Verblijf gaat het om het bieden van een beschermende woonomgeving, die gezien de levensfase van het kind als gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen moet worden aangemerkt.”
“Een kind is aangewezen op AWBZ-zorg als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke zorg in vergelijking tot kinderen zonder AWBZ-grondslag van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De gebruikelijke bijdrage (voetnoot: Zie hoofdstuk 3 ‘Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende leeftijdsfasen van het kind in relatie tot AWBZ-zorg’) van een ouder aan de Persoonlijke Verzorging van een kind wordt gesteld op de omvang van de Persoonlijke Verzorging die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel, indien er voor dat kind geen grondslag is voor een
AWBZ-indicatie.”
5.9.Gelet op de redactie van de Beleidsregels 2013 volgt de voorzieningenrechter het standpunt van CIZ dat met de aftrekregel is bedoeld het begrip gebruikelijke zorg nader in te vullen en niet om de aanspraken van de verzekerde te beperken. Anders dan in de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2010 heeft de staatssecretaris in de Beleidsregels 2013 namelijk bepaald dat het uur per etmaal dat binnen de bandbreedte blijft van de zorg die een gezond kind van dezelfde leeftijd gemiddeld nodig heeft, gebruikelijke zorg is en eerst indien de zorgbehoefte deze bandbreedte van een uur per etmaal overschrijdt, sprake is van bovengebruikelijke zorg.
5.10.De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de Beleidsregels 2013 zoals onder 5.8 weergegeven berusten op een juiste uitleg van de definitie van gebruikelijke zorg in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bza en in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 2, derde lid, van het Bza. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient de bestuursrechter de uitleg die CIZ aan de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften geeft, vol te toetsen en zo nodig zijn uitleg in de plaats te stellen van die van het bestuursorgaan. Voor een terughoudende toetsing is dan ook geen plaats.
5.11.Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient de vraag, gesteld onder 5.10, bevestigend te worden beantwoord, gelet op de motivering die de staatssecretaris in de Beleidsregels 2013 voor de aftrekregel heeft gegeven. De staatssecretaris heeft daarin namelijk opgemerkt dat voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel, dat ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder AWBZ-grondslag de omvang van de zorg (per dag) kan verschillen en dat het ene kind nu eenmaal gemakkelijker is dan het andere kind. Een bandbreedte van één uur per etmaal acht de voorzieningenrechter, gelet op deze uitleg, niet in strijd met voormelde bepalingen in het Bza.
5.12.Gelet op hetgeen onder 5.5 tot en met 5.11 is overwogen heeft CIZ de aftrek van één uur per etmaal in bestreden besluit 2 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht toegepast. Dit betekent dat naar zijn voorlopig oordeel een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal kunnen blijven.
5.13.Gelet daarop zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.