In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag van appellant, die in het verleden in Nederland heeft gewerkt en in 1994 naar Marokko is teruggekeerd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een eerder besluit van 12 september 2012 kinderbijslag toegekend met een terugwerkende kracht van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van de aanvraag op 4 juli 2005. Appellant was het niet eens met deze termijn en stelde dat hij recht had op een langere terugwerkende kracht.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb in het besluit van 12 september 2012 een terugwerkende kracht van vijf jaar heeft gehanteerd, wat betekent dat het recht op kinderbijslag is beoordeeld over de periode van het derde kwartaal van 2000 tot en met het derde kwartaal van 2005. De Raad oordeelde dat appellant niet te kort is gedaan door deze termijn en dat het beleid van de Svb in dit geval redelijk is. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van 12 september 2012 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant wel degelijk belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het beroep tegen het besluit van 12 september 2012 niet-ontvankelijk was verklaard en het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft ook bepaald dat de Svb het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de terugwerkende kracht bij het toekennen van kinderbijslag.