ECLI:NL:CRVB:2013:1435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
12-6578 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag van appellant, die in het verleden in Nederland heeft gewerkt en in 1994 naar Marokko is teruggekeerd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een eerder besluit van 12 september 2012 kinderbijslag toegekend met een terugwerkende kracht van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van de aanvraag op 4 juli 2005. Appellant was het niet eens met deze termijn en stelde dat hij recht had op een langere terugwerkende kracht.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb in het besluit van 12 september 2012 een terugwerkende kracht van vijf jaar heeft gehanteerd, wat betekent dat het recht op kinderbijslag is beoordeeld over de periode van het derde kwartaal van 2000 tot en met het derde kwartaal van 2005. De Raad oordeelde dat appellant niet te kort is gedaan door deze termijn en dat het beleid van de Svb in dit geval redelijk is. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van 12 september 2012 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant wel degelijk belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het beroep tegen het besluit van 12 september 2012 niet-ontvankelijk was verklaard en het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft ook bepaald dat de Svb het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de terugwerkende kracht bij het toekennen van kinderbijslag.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/6578 AKW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 november 2012, 11/4730 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [Woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2013. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is in het verleden werkzaam geweest in Nederland en is in 1994 teruggekeerd naar Marokko. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aanvankelijk met ingang van 20 november 1995 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na een procedure heeft het Uwv, bij besluit van
3 september 2004, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 november 1995 herzien naar 80 tot 100%.
1.2. Op 4 juli 2005 heeft de Svb een aanvraag om kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) van appellant ontvangen. Bij besluit van 20 juli 2005 heeft de Svb geweigerd met ingang van het derde kwartaal van 2004 kinderbijslag aan appellant toe te kennen, omdat appellant niet verzekerd was krachtens de AKW. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 3 april 2008.
1.3. Tijdens de procedure die op deze besluitvorming is gevolgd, heeft de Svb na kennisneming van het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011 (LJN BP4794) in hoger beroep meegedeeld nader van oordeel te zijn dat appellant vanaf het eerste kwartaal van 2000 verzekerd is krachtens de AKW en dat het voornemen bestaat om met ingang van het derde kwartaal van 2004 kinderbijslag aan appellant toe te kennen mits voldaan is aan de overige voorwaarden voor het recht. De Raad heeft vervolgens bij uitspraak van 19 augustus 2011 (LJN BR5404) de uitspraak van de rechtbank en het daarbij gehandhaafde besluit van 3 april 2008 vernietigd en de Svb opdracht gegeven tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar met betrekking tot de aanspraak op kinderbijslag van appellant.
1.4. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 19 augustus 2011 heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar genomen van 13 september 2011 waarin aan appellant kinderbijslag is toegekend ten behoeve van drie van zijn kinderen vanaf het derde kwartaal van 2004 tot en met het derde kwartaal van 2005. De Svb is niet gebleken van een eerder moment van veiligstellen op grond waarvan een bijzonder geval moet worden aangenomen voor een langere terugwerkende kracht dan een jaar.
2.1. Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar van 12 september 2012 genomen waarin is meegedeeld dat het besluit van 13 september 2011 niet kan worden gehandhaafd, omdat inmiddels beleid wordt gehanteerd dat in gevallen als deze altijd een bijzonder geval wordt aangenomen, waarbij het recht op kinderbijslag met een terugwerkende kracht van vijf jaar wordt beoordeeld. Kinderbijslag is toegekend over het derde kwartaal van 2000 voor het kind [naam kind] en vanaf het derde kwartaal van 2000 tot en met het derde kwartaal van 2005 voor de kinderen, [naam kind], [naam kind] en [naam kind].
2.2. De rechtbank heeft het besluit van 12 september 2012 in haar beoordeling betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 13 september 2011, zodat het beroep tegen dat besluit
niet-ontvankelijk wordt verklaard. Voorts is volgens de rechtbank de Svb met het besluit van
12 september 2012 geheel tegemoetgekomen aan de beroepsgronden van appellant door over een langere periode kinderbijslag toe te kennen. Nu appellant ook geen redenen heeft genoemd waarom de nieuwe berekening bij dit besluit onjuist zou zijn, wordt het beroep tegen het besluit van 12 september 2012 wegens het ontbreken van procesbelang
niet-ontvankelijk verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de Svb kinderbijslag had moeten toekennen met een langere terugwerkende kracht dan vijf jaar.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vastgesteld wordt dat appellant desgevraagd aan de rechtbank heeft meegedeeld dat hij het niet eens is met het besluit van 12 september 2012 waarin kinderbijslag is toegekend met een terugwerkende kracht van vijf jaar. Anders dan de rechtbank kan dit - bezien in de context van de eerdere bezwaar- en beroepsgronden van appellant waarin hij steeds heeft betoogd recht te hebben op kinderbijslag vanaf het moment waarop de WAO-uitkering uiteindelijk met terugwerkende kracht is toegekend - niet leiden tot het oordeel dat de Svb met het besluit van 12 september 2012 geheel is tegemoetgekomen en dat het procesbelang van appellant is komen te vervallen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van
12 september 2012 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het besluit van 12 september 2012 in rechte stand kan houden.
4.3.
Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellant zijn rechten op kinderbijslag op een eerder moment dan de datum van aanvraag op 4 juli 2005 heeft veiliggesteld, zoals bedoeld in de uitspraak van 16 april 2009 (LJN BI1505). Dit betekent dat het recht op kinderbijslag dient te worden beoordeeld met een terugwerkende kracht gerekend vanaf de datum van die aanvraag. In het besluit van 12 september 2012 heeft de Svb in dit bijzondere geval een terugwerkende kracht van vijf jaar gehanteerd, waardoor het recht op kinderbijslag is beoordeeld over de periode vanaf het derde kwartaal van 2000 tot en met het derde kwartaal van 2005. Niet kan worden gezegd dat appellant te kort is gedaan door een terugwerkende kracht van vijf jaar toe te passen en evenmin dat het gehanteerde beleid in het geval van appellant niet redelijk is.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover het beroep tegen het besluit van 12 september 2012 niet-ontvankelijk is verklaard. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 12 september 2012 ongegrond verklaren.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu de door appellant op het formulier proceskosten aangegeven kosten niet met bewijsstukken zijn onderbouwd en ook anderszins niet is gebleken dat deze kosten zijn gemaakt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het beroep tegen het besluit van
12 september 2012 niet-ontvankelijk is verklaard;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 12 september 2012 ongegrond;
  • bepaalt dat de Svb het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning

EH