ECLI:NL:CRVB:2013:1437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
12-4505 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nabestaanden- en halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) wegens gebrek aan verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, weduwe van een man die op 26 november 2010 in Marokko overleed, had verzocht om een nabestaanden- en halfwezenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder besloten dat appellante niet in aanmerking kwam voor deze uitkering, omdat haar echtgenoot op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Dit besluit was in stand gebleven na een beslissing op bezwaar van 28 december 2011.

De rechtbank had geoordeeld dat de echtgenoot van appellante niet verplicht verzekerd was voor de ANW, aangezien hij niet in Nederland woonachtig was en niet onder de loonbelasting viel. Hoewel hij enige jaren vrijwillig verzekerd was geweest, was deze verzekering geëindigd omdat hij de premie over het jaar 2002 niet volledig had voldaan. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar echtgenoot de Svb had gemachtigd om de premies voor de vrijwillige verzekering via zijn WAO-uitkering te verrekenen, en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij verzekerd was.

De Raad kon appellante echter niet volgen in haar redenering. Uit de stukken bleek dat de echtgenoot per 1 januari 2000 was toegelaten tot de vrijwillige verzekering, maar dat zijn deelname was komen te vervallen door het niet voldoen van de premies. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op de uitkering, omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet (vrijwillig) verzekerd was voor de ANW. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4505 ANW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 juli 2012, 12/926 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. M.M. Spooren heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2013. Appellante is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was gehuwd met [echtgenoot]. Deze is op 26 november 2010 in Marokko overleden. Met een besluit 15 april 2011 heeft de Svb appellante laten weten dat zij niet in aanmerking komt voor een nabestaanden- en halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), omdat [echtgenoot] op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Dit besluit is, bij beslissing op bezwaar van 28 december 2011 (bestreden besluit), in stand gebleven.
1.2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat [echtgenoot] niet verplicht verzekerd was voor de ANW ten tijde van zijn overlijden. Hij was niet in Nederland woonachtig, noch aan de loonbelasting onderhevig. [echtgenoot] was wel enige jaren vrijwillig verzekerd geweest voor onder andere de ANW, maar doordat over het jaar 2002 de premie niet (volledig) is voldaan, is deze vrijwillige verzekering geëindigd. [echtgenoot] was dus op de dag van zijn overlijden niet verzekerd voor de ANW, zodat appellante geen recht heeft op een nabestaanden- en halfwezenuitkering.
2.
In hoger beroep benadrukt appellante opnieuw dat [echtgenoot] de Svb heeft gemachtigd de premies voor de vrijwillige verzekering ANW, via het Uwv, te verrekenen met zijn
WAO-uitkering en dat hij terecht in de veronderstelling mocht verkeren dat hij vrijwillig verzekerd was.
3.1.
De Raad kan appellante hier niet in volgen.
3.2.
Uit de stukken blijkt dat [echtgenoot] per 1 januari 2000 is toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW en ANW. Omdat hij de premies over het jaar 2002 nog niet volledig had voldaan is hem verschillende malen de gelegenheid geboden deze premies alsnog te voldoen. Omdat betaling achterwege bleef, heeft de Svb [echtgenoot], bij brief van
28 augustus 2003, medegedeeld dat zijn bevoegdheid tot verdere deelname aan de vrijwillige verzekering is komen te vervallen en dat de premie die over het jaar 2002 reeds was voldaan zal worden teruggestort.
3.3.
Ook blijkt uit de stukken dat [echtgenoot] op 27 december 2002 de Svb heeft gemachtigd de premies voor de vrijwillige verzekering te (laten) verrekenen met zijn uitkering bij het Uwv. Hieruit kan echter niet de conclusie getrokken worden dat [echtgenoot], en appellante, erop mochten vertrouwen dat [echtgenoot] vrijwillig verzekerd was voor de ANW. Uit de machtiging blijkt dat de verrekening pas per 2003 mogelijk was. Uit de betalingsherinneringen die de Svb in 2003 aan [echtgenoot] heeft gestuurd kan geen andere conclusie getrokken worden dan dat de verrekening nog geen aanvang had genomen nu over het jaar 2002 de premie niet (volledig) was voldaan. Daarnaast had [echtgenoot] uit de jaaroverzichten van de WAO-uitkering kunnen opmaken dat er geen premie voor de volksverzekeringen werd ingehouden. Tot slot had [echtgenoot] nog uit de toekenningsbeslissing AOW van 30 juli 2007 kunnen opmaken dat hij vanaf 1 januari 2002 niet langer (vrijwillig) verzekerd was voor de AOW, en dus ook niet voor de ANW. Niet blijkt dat [echtgenoot] hierover op enig moment contact heeft opgenomen met de Svb.
3.4.
Uit het voorgaande blijkt dat [echtgenoot], ten tijde van zijn overlijden, niet (vrijwillig) verzekerd was voor de ANW. Appellante is derhalve geen nabestaande in de zin van de ANW en komt dus niet voor een nabestaanden- en halfwezenuitkering in aanmerking.
4.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning
JvC