ECLI:NL:CRVB:2013:1511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
11-4320 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant had tot 7 augustus 2006 een bijstandsuitkering ontvangen en is daarna in dienst getreden, maar heeft zich op 24 oktober 2006 ziek gemeld met klachten van het bewegingsapparaat. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 21 oktober 2008 geen recht op WIA-uitkering had, omdat hij al voor zijn indiensttreding volledig arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling.

De rechtbank Roermond heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit werd onderschreven. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn klachten niet goed waren beoordeeld en dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellant op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld, rekening houdend met zowel bestaande als later opgekomen klachten.

De Raad concludeert dat de rechtbank geen aanknopingspunten heeft gevonden om de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De bezwaararbeidsdeskundige had ook functies geselecteerd die appellant, gezien zijn beperkingen, nog zou kunnen vervullen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4320 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
15 juni 2011, 10/1731 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2013. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft tot 7 augustus 2006 een bijstandsuitkering ontvangen. Met ingang van die dag is hij op basis van een volledig dienstverband in dienst getreden bij de [naam Stichting], waardoor hij verzekerd raakte voor de werknemersverzekeringen. Zijn functie bestond uit inpakwerkzaamheden. Op 24 oktober 2006 heeft appellant zich met klachten van het bewegingsapparaat ziek gemeld. Hierna heeft hij nog periodes halve dagen gewerkt. Op 11 juli 2007 is hij volledig uitgevallen.
1.2. Bij besluit van 30 juni 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 oktober 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), daar hij in verband met de bij aanvang van zijn werkzaamheden op 7 augustus 2006 al bestaande gezondheidsklachten van meet af aan volledig arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij besluit van 18 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 30 juni 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De motivering van de weigering van uitkering is daarbij evenwel, gegeven de uitkomsten van de herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, in die zin gewijzigd dat is vastgesteld dat appellant zowel bij aanvang van zijn verzekering op 7 augustus 2006 als bij einde wachttijd op 21 oktober 2010 gelijkelijk belastbaar was conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 oktober 2010 en dat bij gelijk gebleven functionele mogelijkheden nimmer sprake kan zijn van een verlies aan verdiencapaciteit van ten
minste 35%.
2.1. De rechtbank heeft zich met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen.
2.2. Met betrekking tot de medische grondslag heeft de rechtbank daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts onder meer heeft aangegeven dat appellant is uitgevallen met aspecifieke lage rugklachten. De rugklachten, de astmatische klachten en de diabetes bestonden al voor indiensttreding. Bovendien ervaart appellant, aldus de bezwaarverzekeringsarts, klachten in zijn linkerpols als restverschijnsel van een polsfractuur in 1998. De bezwaarverzekeringsarts heeft uit de beschikbare medische gegevens opgemaakt dat de diabetes en de astma niet tot een klinische ziektetoestand aanleiding hebben gegeven. Per einde wachttijd zijn er met betrekking tot de aandoeningen van appellant klinisch en diagnostisch geen wijzigingen aan te nemen, met uitzondering van een epicondylitis lateralis (tenniselleboog). Op basis van zijn bevindingen heeft de bezwaarverzekeringsarts, met de door hem opgestelde FML van 7 oktober 2010, de door de verzekeringsarts opgestelde FML aangepast met betrekking tot het aspect blootstelling aan stof, rook, gas en dampen en voor het overige alle door de verzekeringsarts van toepassing geachte beperkingen gehandhaafd. De bezwaarverzekeringsarts heeft expliciet aangegeven dat de FML van 7 oktober 2010 zowel van toepassing is bij aanvang van de verzekering op
7 augustus 2006 als bij het einde van de wachttijd op 21 oktober 2008. De rechtbank heeft, gelet op het geheel van de ten aanzien van appellant beschikbare medische gegevens, geen aanknopingspunten gevonden om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken.
2.3. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige heeft geoordeeld dat appellant, gegeven de in de FML van 7 oktober 2010 vastgelegde beperkingen, bij aanvang verzekering en per het einde van de wachttijd geschikt is voor de maatgevende arbeid. Daarnaast heeft de bezwaararbeidsdeskundige ook functies geselecteerd die appellant, gegeven de voor hem in aanmerking genomen beperkingen, nog zou moeten kunnen vervullen. De aan die functies te ontlenen verdiencapaciteit is zodanig dat in vergelijking met het maatgevende inkomen geen sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van tenminste 35%. De rechtbank heeft zich met deze arbeidskundige beoordeling, naar methode en resultaat ervan, kunnen verenigen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat hij volledig, althans meer dan 35%, arbeidsongeschikt is. De nieuwe elleboog- en schouderklachten, in combinatie met zijn reeds bestaande lage rugklachten, darm- en buikklachten, diabetes en longklachten, maken volgens appellant dat hij niet alleen ongeschikt is voor het eigen maatgevende werk, maar evenmin in staat is de functies te vervullen die de bezwaararbeidsdeskundige heeft geduid.
3.2. Ten onrechte is voorts, aldus appellant, slechts rekening gehouden met de toename van zijn klachten en beperkingen tussen datum aanvang verzekering en datum einde wachttijd. Ook de reeds bestaande klachten en beperkingen hadden door de verzekeringsartsen in aanmerking dienen te worden genomen, in welk verband appellant benadrukt dat laatstbedoelde klachten en beperkingen zijn ontstaan in een eerdere periode waarin hij verzekerd was voor de werknemersverzekeringen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad stelt voorop dat hij het bestreden besluit leest als een beslissing over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per het einde van de wettelijke wachttijd, met ingang van 21 oktober 2010. De beroepsgrond van appellant dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling ten onrechte zijn bij aanvang verzekering op 7 augustus 2006 reeds bestaande klachten en beperkingen buiten aanmerking zijn gelaten en dat slechts rekening is gehouden met zijn nadien opgekomen lichamelijke klachten en beperkingen, vindt geen steun in de feiten. Zoals bij verweerschrift en het daarbij gevoegde rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 15 september 2011 is uiteengezet, en wat ook bevestiging vindt in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 7 oktober 2010, heeft deze arts de belastbaarheid van appellant per einde wachttijd vastgesteld op basis van een integrale beoordeling van alle gezondheidsklachten van appellant, derhalve met inachtneming van zowel de al bestaande klachten als de later bijgekomen klachten. Deze grond, die aldus berust op een onjuiste interpretatie van aard en strekking van het bestreden besluit en van de daaraan ten grondslag liggende rapporten, treft derhalve geen doel.
4.3. Evenmin treffen doel de overige bezwaren van appellant tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om ervan uit te gaan dat de oordeelsvorming door de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, noch aanknopingspunten om de conclusies van deze artsen, in het bijzonder die van de bezwaarverzekeringsarts, niet juist te achten, wordt onderschreven.
4.4. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep daarover heeft aangevoerd, wordt in het bijzonder nog overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van
7 oktober 2010 heeft aangegeven dat de bij appellant later opgekomen klachten samenhangen met een tenniselleboog links, maar dat daarvoor geen aanvullende beperkingen hoeven te worden gegeven, daar de reeds voor de onderarm- en polsklachten van appellant in aanmerking genomen beperkingen ook tegemoet komen aan de klachten die een tenniselleboog meebrengt. Niet is kunnen blijken van aanknopingspunten om de bezwaarverzekeringsarts in die opvatting niet te volgen. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat appellant zijn eigen opvatting inzake de ernst van zijn gezondheidssituatie en van de daaruit voortvloeiende beperkingen in hoger beroep niet nader met medische gegevens onderbouwd.
4.5. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad, onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting met betrekking tot mogelijke twijfel aan de juistheid van de als primaire grond gehanteerde geschiktheid van appellant voor het eigen maatgevende werk, van oordeel dat de weigering om appellant uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen in elk geval kan worden gedragen door het daaraan subsidiair ten grondslag gelegde standpunt dat appellant, gegeven de voor hem in aanmerking genomen beperkingen, op de datum in geding in staat moet worden geacht de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. Niet is kunnen blijken dat de aan die functies verbonden belasting niet blijft binnen de grenzen van hetgeen, gelet op de FML van 7 oktober 2010, voor appellant haalbaar moet worden geacht.
4.6. Uit het overwogene onder 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak, zij het met enige aanpassing van gronden, dient te worden bevestigd.
5.
Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt.

HD