ECLI:NL:CRVB:2013:1689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
12-6124 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor inzet van teamtolken in het kader van een verdiepingscursus voor examencommissie Gebaren, Taal & Dovenstudies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. N. Roovers, had hoger beroep ingesteld tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn beroep door de rechtbank, die oordeelde dat er geen procesbelang was. De zaak betreft de toekenning van een vergoeding voor de inzet van teamtolken voor een verdiepingscursus voor leden van de examencommissie Gebaren, Taal & Dovenstudies. Het Uwv had aanvankelijk de vergoeding geweigerd, maar kwam later terug op deze beslissing en kende alsnog de vergoeding toe, wat leidde tot de vraag of de appellant nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.

De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk was, omdat de toekenning van de vergoeding in het bestreden besluit voldeed aan de bezwaren van appellant. De Raad benadrukte dat een louter principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Appellant had weliswaar bezwaren tegen de motivering van het bestreden besluit, maar de Raad oordeelde dat de toekenning van de vergoeding voldeed aan de eisen en dat er geen hogere vergoeding kon worden toegewezen dan reeds was toegekend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een beroep ontvankelijk kan worden verklaard. De Raad concludeerde dat appellant zijn bezwaren in toekomstige procedures kan aanvoeren, mocht het Uwv besluiten om toekomstige aanvragen voor vergoeding van teamtolken af te wijzen.

Uitspraak

12/6124 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
2 oktober 2012, 12/645 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 september 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. N. Roovers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 maart 2013 heeft appellant nadere stukken ingezonden.
Bij schrijven van 2 april 2013 heeft het Uwv desgevraagd daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2013. Appellant is verschenen,
bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich met kennisgeving niet laten
vertegenwoordigen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet
volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Appellant heeft bij brief van 28 mei 2013 gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid - waarom hij uitdrukkelijk had verzocht - alsnog te reageren op het schrijven van het Uwv van
2 april 2013.
Bij faxberichten van 3 en 18 juli 2013 heeft appellant nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft andermaal plaatsgevonden op 26 juli 2013.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Roovers. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. D. de Jong. Als tolk was aanwezig W.A. de Beer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij het bestreden besluit van 15 mei 2012 heeft het Uwv, beslissend op het bezwaar van
appellant tegen het besluit van 30 december 2011, te kennen gegeven dat alsnog wordt
overgegaan tot toekenning van de gevraagde vergoeding voor de inzet van teamtolken op
23 januari 2012, in verband met een verdiepingscursus voor leden van de examencommissie
Gebaren, Taal & Dovenstudies.
1.2. Daarbij is overwogen, samengevat weergegeven, dat getoetst aan de regelgeving, in het
bijzonder de van toepassing zijnde beleidsregels, weliswaar niet wordt voldaan aan de voor
vergoeding geldende voorwaarden, maar dat het op basis van eerdere toezeggingen
gerechtvaardigd wordt geacht om met betrekking tot de onderhavige aanvraag toch tot vergoeding over te gaan.
1.3. Daarbij is tevens erop gewezen dat vervolgaanvragen steeds op eigen merites zullen worden beoordeeld, in die zin dat die aanvragen zullen worden beoordeeld aan de hand van het geldende (gewijzigde) beleid.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit wegens het ontbreken van voldoende procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank overwogen dat het resultaat dat appellant in deze procedure
nastreeft geen feitelijke betekenis voor hem kan hebben, omdat, indien de gronden van appellant doel zouden treffen, dit immers niet tot een hogere vergoeding leidt dan de vergoeding die door het Uwv is vastgesteld.
2.2. Daar komt bij dat mogelijkerwijs door het Uwv gedane toezeggingen over toekomstige
(vergelijkbare) aanvragen voor doventolken thans niet ter beoordeling voorliggen en bij een (eventueel) nader te nemen besluit hieromtrent aan de orde kunnen komen.
2.3. Voorts heeft de rechtbank, eveneens onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, overwogen dat de in het bestreden besluit geplaatste opmerking dat komende aanvragen steeds op eigen merites zullen worden beoordeeld op basis van het geldende (gewijzigde) beleid, niet
gericht is op enig rechtsgevolg in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
waartegen beroep kan worden ingesteld.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich, onder verwijzing naar al hetgeen hij reeds in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Kort gezegd stelt
appellant zich op het standpunt dat hij wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit.
3.2. Het belang dat appellant stelt te hebben, betreft (uitsluitend) de motivering van het bestreden besluit. De thans door het Uwv gebezigde motivering dat de vergoeding alsnog is verstrekt
wegens in het verleden gedane toezeggingen, acht appellant onjuist. Appellant meent dat de
toekenning van de gevraagde vergoeding bij het bestreden besluit had moeten worden gegrond op de overweging dat in zijn geval inhoudelijk is voldaan aan de voor vergoeding voor de inzet van teamtolken - als hier aan de orde - geldende (beleidsmatige) criteria. Appellant benadrukt dat hij een deugdelijke motivering van groot belang acht voor toekomstige soortgelijke aanvragen. Hij weet dan op voorhand waar hij aan toe is. Appellant heeft zijn belang in dit verband geformuleerd als behoefte aan rust, duidelijkheid en rechtszekerheid.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Met het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep van appellant tegen het bestreden besluit, heeft de rechtbank geen blijk gegeven van een onjuist rechtsoordeel. De Raad verenigt zich met de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank inzake het ontbreken van procesbelang bij appellant. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, voegt de Raad daaraan nog het volgende toe.
4.3. Appellant betwist niet dat met het alsnog toewijzen in het bestreden besluit van de door hem verzochte vergoeding voor de inzet van teamtolken, inhoudelijk aan zijn bezwaar tegen het
primaire besluit is tegemoet gekomen. Hij heeft, ook weer in hoger beroep, met nadruk gesteld dat hij niettemin een principieel belang voor zichzelf ziet bij een inhoudelijke beslissing op zijn
beroep, gelet op zijn bezwaren tegen de overwegingen in het bestreden besluit, zoals weergegeven onder 3.2. Appellant is van mening dat, gegeven die bezwaren, niet kan worden gezegd dat
volledig aan zijn bezwaar tegen het primaire besluit is tegemoet gekomen.
4.4. Appellant kan daarin niet worden gevolgd. Nu appellant in aanmerking is gebracht voor de verzochte vergoeding, moet worden geoordeeld dat volledig aan zijn bezwaar tegen het primaire besluit is tegemoet gekomen. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat, indien de gronden van het beroep van appellant tegen het bestreden besluit doel zouden treffen, dit niet tot een
hogere vergoeding zou kunnen leiden dan de vergoeding waarvoor appellant reeds in aanmerking is gebracht. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is een louter principieel belang niet voldoende om een relevant procesbelang te kunnen aannemen. Indien toekomstige aanvragen van appellant voor vergoeding van teamtolken worden afgewezen - onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat een dergelijke afwijzing inmiddels heeft plaatsgevonden bij primair besluit van 7 februari 2013 en een beslissing op bezwaar van 17 juli 2013 - dan staat
daartegen voor appellant bezwaar en beroep open. Hij kan dan zijn stelling, dat zijn aanvraag wel voldoet aan alle daarvoor geldende wettelijke en beleidsmatige voorwaarden, opnieuw naar voren brengen. Dat appellant daarover liever vooraf zekerheid zou hebben, zodat hij op voorhand weet waar hij aan toe is, kan een inhoudelijke beoordeling door de bestuursrechter thans, in het kader van het voorliggende toewijzende besluit, niet rechtvaardigen.
4.5. Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als
griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.C. Hoogendoorn

EH