ECLI:NL:CRVB:2013:1693
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Verzoeker had een verzoek ingediend om zijn Ziektewet-uitkering, die per 14 januari 2013 was geschorst, te laten doorlopen totdat de Raad in de bodemprocedure uitspraak zou doen. De schorsing was het gevolg van het niet verschijnen van verzoeker op een spreekuur van een verzekeringsarts op 8 januari 2013, waar hij zich niet voor had afgemeld. De rechtbank had het beroep van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep overwoog dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang in financieel opzicht. Verzoeker stelde dat hij in financiële nood verkeerde door de schorsing van zijn uitkering, maar hij had geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van zijn situatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van de voorlopige voorziening. Bovendien was er geen zwaarwegend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet kon worden afgewacht.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 september 2013, ondertekend door de voorzieningenrechter Ch. van Voorst en griffier M.D.F. de Moor.