ECLI:NL:CRVB:2013:1715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
12-2868 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering na beoordeling van gezondheidsklachten en geschiktheid functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Roermond. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege epilepsie, had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en hem daarom geen recht op WIA-uitkering verleend. Appellant was het hier niet mee eens en had bezwaar aangetekend, maar dit werd door het Uwv ongegrond verklaard.

In beroep bij de rechtbank voerde appellant aan dat zijn gezondheidsklachten, met name zijn polsklachten en tremor, niet goed waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie van de behandelend sector voldoende was betrokken bij de beoordeling en dat er geen aanwijzingen waren dat de klachten van appellant waren onderschat. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn eerdere grieven herhaalde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant adequaat had beoordeeld en dat er geen medische gegevens waren die de stelling van appellant onderbouwden dat zijn klachten ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2868 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
6 april 2012, 11/309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld
.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant
,laatstelijk werkzaam als commercieel technisch medewerker, heeft zich vanuit een situatie dat hij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, met ingang van
20 september 2008 ziek gemeld in verband met klachten ten gevolge van epilepsie. Appellant heeft op 16 juni 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij met ingang van 18 september 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is
.
1.3. Bij besluit van 18 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 augustus 2010 ongegrond verklaard
.
2.1. In beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn onderschat, met name waar het betreft het gebruik van armen en handen ten gevolge van polsklachten en een tremor. Verder heeft hij gesteld dat onderprikkeling epilepsie veroorzaakt. Gelet op deze klachten is appellant van mening dat de voor hem geduide functies niet geschikt zijn te achten
.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant de in eerste aanleg aangevoerde grieven gehandhaafd
.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Uit de aangevallen uitspraak volgt dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant ter zake van zijn polsen en de tremor heeft beoordeeld. Tevens heeft een beoordeling plaatsgevonden van de beroepsgronden met betrekking tot de klachten die hij ondervindt van zijn epilepsie. Daarover heeft zij - kort gezegd - geoordeeld dat de informatie van de behandelend sector uitdrukkelijk en in voldoende mate bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is betrokken en niet is gebleken dat de klachten van appellant zijn onderschat dan wel onjuist geïnterpreteerd. Voorts heeft zij overwogen dat uit de medische gegevens, waaronder begrepen de in beroep overgelegde gegevens, geen beperkingen zijn te herleiden die ernstiger zijn dan die door het Uwv zijn aangenomen dan wel dat de voor hem geldende medische beperkingen zijn onderschat.
4.2.
Uit de aangevallen uitspraak volgt voorts dat de rechtbank heeft beoordeeld of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vanuit medisch oogpunt voor appellant geschikt zijn.
4.3.
Hetgeen door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, als beschreven in 2.1, leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank bij de aangevallen uitspraak is gekomen. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank waarin op uitgebreide wijze en met juistheid de gronden van beroep van appellant zijn besproken. De enkele - herhaalde - niet met medische gegevens onderbouwde stelling van appellant dat het Uwv de ernst van zijn klachten heeft onderschat is, in het licht van het vorenstaande, onvoldoende om tot een van de rechtbank afwijkend oordeel te komen. Met betrekking tot de stelling van appellant dat onderprikkeling tot epilepsie leidt, voegt de Raad daar nog aan toe dat uit het verslag van het neuro-psychologisch onderzoek van 22 juli 2010 blijkt dat er bij appellant sprake is van verhoogde afleidbaarheid indien de werkzaamheden niet voldoende uitdaging bieden (onderprikkeling), maar dat uit dat rapport geenszins blijkt dat een dergelijke onderprikkeling tot een epileptische aanval zal leiden. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om tot benoeming van een onafhankelijk deskundige over te gaan.
5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling en toekenning van schadevergoeding, als gevraagd, bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.C. Hoogendoorn

EH