In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Roermond. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege epilepsie, had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en hem daarom geen recht op WIA-uitkering verleend. Appellant was het hier niet mee eens en had bezwaar aangetekend, maar dit werd door het Uwv ongegrond verklaard.
In beroep bij de rechtbank voerde appellant aan dat zijn gezondheidsklachten, met name zijn polsklachten en tremor, niet goed waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie van de behandelend sector voldoende was betrokken bij de beoordeling en dat er geen aanwijzingen waren dat de klachten van appellant waren onderschat. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn eerdere grieven herhaalde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant adequaat had beoordeeld en dat er geen medische gegevens waren die de stelling van appellant onderbouwden dat zijn klachten ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.