ECLI:NL:CRVB:2013:1716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
12-5617 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering in verband met reumatoïde artritis en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zijn werkzaamheden als koerier had gestaakt vanwege reumatoïde artritis en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 13 september 2010 geen recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Breda had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling de medische grondslag van het bestreden besluit onder de loep genomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de vastgestelde beperkingen niet te gering waren. De deskundige D.H.J. Boeykens, die was geraadpleegd over de psychische klachten van appellant, had geconcludeerd dat appellant in staat was om met zijn beperkingen de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de conclusies van Boeykens onderschreven en geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen.

Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden en betoogde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn gewrichtsklachten en dat de psychische belastbaarheid niet correct was vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de klachten van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. Er waren geen objectieve medische gegevens ingebracht die de vastgestelde beperkingen in twijfel trokken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5617 WIA
Datum uitspraak: 6 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
11 september 2012, 11/705 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Lessy, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2013. Namens appellant is
mr. Lessy verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zijn werkzaamheden als koerier brood en banket op 15 september 2008 gestaakt in verband met reumatoïde artritis en psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 september 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 28 december 2010 (bestreden besluit) is het door appellant tegen het besluit van 16 augustus 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank in de eerste plaats ten aanzien van de gewrichtsklachten van appellant overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen appellant lichamelijk hebben onderzocht, dat zij de door appellant aangegeven behandeling door reumatoloog De Kanter bij hun beoordeling hebben betrokken alsmede de pijnklachten van appellant en zijn medicijngebruik. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts bij haar beoordeling toepassing gegeven aan het verzekeringsgeneeskundig protocol voor reumatoïde artritis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen bij appellant in verband met de reumatoïde artritis niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld.
2.3.1. Met betrekking tot de psychische klachten heeft de rechtbank ten behoeve van haar oordeelsvorming zenuwarts/psychiater D.H.J. Boeykens geraadpleegd. In zijn rapport van
14 maart 2012 heeft deze deskundige - samengevat - geconcludeerd dat ten tijde in geding bij appellant sprake was van een stoornis in de impulsbeheersing en een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Boeykens kon instemmen met de vastgestelde belastbaarheid van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2010 en achtte appellant in staat om met zijn beperkingen de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
2.3.2. De rechtbank heeft geen gronden aanwezig geacht om de conclusies van deskundige Boeykens niet te volgen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat Boeykens als specialist in de psychiatrie bij uitstek de deskundigheid bezit om alle beperkingen van appellant op zijn vakgebied te onderkennen. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat Boeykens zijn oordeelsvorming heeft gebaseerd op eigen onderzoek van appellant en de zich in het dossier bevindende medische gegevens, waaronder de brieven van voormalig behandelaar, psycholoog M. Hoeven. Hiermee heeft Boeykens naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig en inzichtelijk onderzoek verricht. Naar aanleiding van de reactie van appellant op het deskundigenrapport, waarin appellant te kennen heeft gegeven het te betreuren dat Boeykens geen contact heeft opgenomen met Hoeven, heeft de rechtbank overwogen dat de deskundige in zijn rapport heeft vermeld dat er geen contact met Hoeven kon worden opgenomen omdat deze inmiddels met pensioen was gegaan. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat Boeykens zijn bevindingen en conclusies op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd.
2.4. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
3.
In hoger beroep heeft appellant in essentie zijn gronden in beroep herhaald. Appellant betoogt dat bij de vaststelling van zijn belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met zijn gewrichtsklachten. Hij voert daartoe aan dat de reuma nog niet in remissie is en dat hij overdag geregeld pijn heeft en in de ochtend moeilijk op gang komt. Bij de vaststelling van zijn psychische belastbaarheid is onvoldoende waarde toegekend aan de stukken van Hoeven, waaraan valt te ontlenen dat er aanwijzingen zijn voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis met trekken van borderline, depressie en een paranoïde en
obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Appellant kan zich niet vinden in de conclusies van Boeykens en geeft nogmaals te kennen dat hij betreurt dat Boeykens geen contact heeft opgenomen met Hoeven.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de aangevoerde gronden met betrekking tot de klachten van appellant als gevolg van reumatoïde artritis afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De verzekeringsartsen hebben bij de vaststelling van de belastbaarheid rekening gehouden met de persisterende pijnklachten in meerdere gewrichten. Om de gewrichten niet te overbelasten is de fysieke belastbaarheid van appellant begrensd. Appellant heeft ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens ingebracht die aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.
4.2.1.
Met betrekking tot de psychische klachten ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of de rechtbank terecht de door haar geraadpleegde deskundige in zijn oordeel heeft gevolgd.
4.2.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat deze sitiuatie zich hier voordoet. Het uitgebrachte deskundigenrapport van Boeykens geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door Boeykens gegeven motivering is overtuigend. Boeykens beschikte bij zijn oordeelsvorming over brieven van Hoeven van 10 november 2010, 28 februari 2011 en 28 juli 2011, waarin deze behandelaar zijn visie over het psychisch beeld bij appellant heeft uiteengezet. Appellant heeft niet duidelijk kunnen maken wat de meerwaarde zou zijn geweest van een persoonlijk contact tussen Boeykens en Hoeven dan wel welke voor de beoordeling van de belastbaarheid van appellant van belang zijnde informatie daaruit zou zijn verkregen. Nu appellant voorts ook in hoger beroep geen medische informatie naar voren heeft gebracht die een ander licht werpt op zijn medische situatie op de datum in geding, ziet de Raad geen aanleiding voor het stellen van verdergaande beperkingen dan die in de FML zijn vastgelegd en door de deskundige zijn bevestigd.
4.3.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting heeft appellant geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Er bestaat geen aanleiding de rechtbank niet te volgen in haar oordeel dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD