In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zijn werkzaamheden als koerier had gestaakt vanwege reumatoïde artritis en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 13 september 2010 geen recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Breda had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling de medische grondslag van het bestreden besluit onder de loep genomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de vastgestelde beperkingen niet te gering waren. De deskundige D.H.J. Boeykens, die was geraadpleegd over de psychische klachten van appellant, had geconcludeerd dat appellant in staat was om met zijn beperkingen de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de conclusies van Boeykens onderschreven en geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen.
Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden en betoogde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn gewrichtsklachten en dat de psychische belastbaarheid niet correct was vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de klachten van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. Er waren geen objectieve medische gegevens ingebracht die de vastgestelde beperkingen in twijfel trokken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.